Summary
Dutch
Detailed Translations for klonteren from Dutch to English
klonteren:
-
klonteren
Conjugations for klonteren:
o.t.t.
- klonter
- klontert
- klontert
- klonteren
- klonteren
- klonteren
o.v.t.
- klonterde
- klonterde
- klonterde
- klonterden
- klonterden
- klonterden
v.t.t.
- heb geklonterd
- hebt geklonterd
- heeft geklonterd
- hebben geklonterd
- hebben geklonterd
- hebben geklonterd
v.v.t.
- had geklonterd
- had geklonterd
- had geklonterd
- hadden geklonterd
- hadden geklonterd
- hadden geklonterd
o.t.t.t.
- zal klonteren
- zult klonteren
- zal klonteren
- zullen klonteren
- zullen klonteren
- zullen klonteren
o.v.t.t.
- zou klonteren
- zou klonteren
- zou klonteren
- zouden klonteren
- zouden klonteren
- zouden klonteren
en verder
- is geklonterd
diversen
- klonter!
- klontert!
- geklonterd
- klonterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klonteren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
clot | kledder; klodder; klont; klonter; kwak; lik | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
clot | klonteren | opstijven |
coagulate | klonteren | kazen; opstijven; stijf worden; stremmen |
congeal | klonteren | |
curdle | klonteren | kazen; opstijven |
Related Words for "klonteren":
klonter:
Translation Matrix for klonter:
Noun | Related Translations | Other Translations |
clot | klont; klonter | kledder; klodder; kwak; lik |
lump | klont; klonter | bobbel; bolling; brokje; buil; bult; dikte; kleine brok; knobbel; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling |
Verb | Related Translations | Other Translations |
clot | klonteren; opstijven |