Summary
Dutch
Detailed Translations for opzadelen from Dutch to English
opzadelen:
-
opzadelen
Conjugations for opzadelen:
o.t.t.
- zadel op
- zadelt op
- zadelt op
- zadelen op
- zadelen op
- zadelen op
o.v.t.
- zadelde op
- zadelde op
- zadelde op
- zadelden op
- zadelden op
- zadelden op
v.t.t.
- heb opgezadeld
- hebt opgezadeld
- heeft opgezadeld
- hebben opgezadeld
- hebben opgezadeld
- hebben opgezadeld
v.v.t.
- had opgezadeld
- had opgezadeld
- had opgezadeld
- hadden opgezadeld
- hadden opgezadeld
- hadden opgezadeld
o.t.t.t.
- zal opzadelen
- zult opzadelen
- zal opzadelen
- zullen opzadelen
- zullen opzadelen
- zullen opzadelen
o.v.t.t.
- zou opzadelen
- zou opzadelen
- zou opzadelen
- zouden opzadelen
- zouden opzadelen
- zouden opzadelen
en verder
- ben opgezadeld
- bent opgezadeld
- is opgezadeld
- zijn opgezadeld
- zijn opgezadeld
- zijn opgezadeld
diversen
- zadel op!
- zadelt op!
- opgezadeld
- opzadelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opzadelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
burden | draaglast; emotionele spanning; gespannenheid; gevoelslast; last; spanning | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
burden | opzadelen | belasten; opdragen |
saddle up | opzadelen |