Dutch
Detailed Translations for binnenvallen from Dutch to English
binnenvallen:
-
binnenvallen (binnendringen; invallen)
to invade; to penetrate; to break into; to enter by force; force one's way in-
force one's way in verb
-
binnenvallen (onverwachts langskomen)
Conjugations for binnenvallen:
o.t.t.
- val binnen
- valt binnen
- valt binnen
- vallen binnen
- vallen binnen
- vallen binnen
o.v.t.
- viel binnen
- viel binnen
- viel binnen
- vielen binnen
- vielen binnen
- vielen binnen
v.t.t.
- ben binnengevallen
- bent binnengevallen
- is binnengevallen
- zijn binnengevallen
- zijn binnengevallen
- zijn binnengevallen
v.v.t.
- was binnengevallen
- was binnengevallen
- was binnengevallen
- waren binnengevallen
- waren binnengevallen
- waren binnengevallen
o.t.t.t.
- zal binnenvallen
- zult binnenvallen
- zal binnenvallen
- zullen binnenvallen
- zullen binnenvallen
- zullen binnenvallen
o.v.t.t.
- zou binnenvallen
- zou binnenvallen
- zou binnenvallen
- zouden binnenvallen
- zouden binnenvallen
- zouden binnenvallen
diversen
- val binnen!
- valt binnen!
- binnengevallen
- binnenvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for binnenvallen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
invading | binnenvallen; invallen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
break into | binnendringen; binnenvallen; invallen | aanbreken; beginnen; binnendringen; een begin nemen; indringen; infiltreren; penetreren |
drop by | binnenvallen; onverwachts langskomen | aankomen; aanlopen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; komen aanlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen |
enter by force | binnendringen; binnenvallen; invallen | binnendringen; indringen; penetreren |
force one's way in | binnendringen; binnenvallen; invallen | |
invade | binnendringen; binnenvallen; invallen | binnendringen; binnenmarcheren; binnentrekken; indringen; infiltreren |
penetrate | binnendringen; binnenvallen; invallen | binnen gaan; binnendringen; doordringen; indringen; infiltreren; penetreren |