Summary
Dutch
Detailed Translations for waarschuwen from Dutch to English
waarschuwen:
-
waarschuwen (vermanen; berispen; manen; terechtwijzen)
-
waarschuwen (van iets in kennis stellen; informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; tippen; inlichten)
-
waarschuwen
Conjugations for waarschuwen:
o.t.t.
- waarschuw
- waarschuwt
- waarschuwt
- waarschuwen
- waarschuwen
- waarschuwen
o.v.t.
- waarschuwde
- waarschuwde
- waarschuwde
- waarschuwden
- waarschuwden
- waarschuwden
v.t.t.
- heb gewaarschuwd
- hebt gewaarschuwd
- heeft gewaarschuwd
- hebben gewaarschuwd
- hebben gewaarschuwd
- hebben gewaarschuwd
v.v.t.
- had gewaarschuwd
- had gewaarschuwd
- had gewaarschuwd
- hadden gewaarschuwd
- hadden gewaarschuwd
- hadden gewaarschuwd
o.t.t.t.
- zal waarschuwen
- zult waarschuwen
- zal waarschuwen
- zullen waarschuwen
- zullen waarschuwen
- zullen waarschuwen
o.v.t.t.
- zou waarschuwen
- zou waarschuwen
- zou waarschuwen
- zouden waarschuwen
- zouden waarschuwen
- zouden waarschuwen
diversen
- waarschuw!
- waarschuwt!
- gewaarschuwd
- waarschuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for waarschuwen:
Related Definitions for "waarschuwen":
Wiktionary Translations for waarschuwen:
waarschuwen
Cross Translation:
verb
waarschuwen
-
iemand verwittigen dat er mogelijke gevaren, problemen of gevolgen zijn
- waarschuwen → warn
verb
-
(transitive) To give (someone) notice of (something)
-
to warn in advance
-
to warn
-
to make someone aware of impending danger
-
to notify someone of something untoward
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• waarschuwen | → warn; alert; caution | ↔ avertir — informer quelqu’un de quelque chose. |