Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. geschokt:
  2. schokken:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for geschokt:
    • horrified


Dutch

Detailed Translations for geschokt from Dutch to English

geschokt:

geschokt adj

  1. geschokt (van streek; ontzet; ontredderd)

Translation Matrix for geschokt:

NounRelated TranslationsOther Translations
upset schrik; verbijstering
VerbRelated TranslationsOther Translations
upset bederven; dwarsbomen; dwarsliggen; in de war sturen; nekken; omduwen; omstoten; omverstoten; ontstemmen; ruïneren; tegenwerken; verstoren; vertoornen; verzieken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
aghast geschokt; ontredderd; ontzet; van streek
appalled geschokt; ontredderd; ontzet; van streek
dismayed geschokt; ontredderd; ontzet; van streek getroffen; onthutst; ontsteld; verschrikt
upset geschokt; ontredderd; ontzet; van streek boos; dol; furieus; gebelgd; gekwetst; getroffen; hels; kwaad; laaiend; misnoegd; nijdig; onthutst; ontsteld; overstuur; paf; perplex; razend; tierend; verontwaardigd; verschrikt; verstoord; woedend; woest

Related Words for "geschokt":


Wiktionary Translations for geschokt:

geschokt
adjective
  1. angry, distressed, unhappy

geschokt form of schokken:

schokken [het ~] noun

  1. het schokken (horten)
    the jolting; the colliding

schokken verb (schok, schokt, schokte, schokten, geschokt)

  1. schokken (laten schrikken)
    to frighten; to tremble; to startle; to jolt; to shake
    • frighten verb (frightens, frightened, frightening)
    • tremble verb (trembles, trembled, trembling)
    • startle verb (startles, startled, startling)
    • jolt verb (jolts, jolted, jolting)
    • shake verb (shakes, shook, shaking)
  2. schokken (aanstoot geven; shockeren; choqueren)
    to shock; to scandalize; to give offence; to annoy; be annoying; to scandalise

Conjugations for schokken:

o.t.t.
  1. schok
  2. schokt
  3. schokt
  4. schokken
  5. schokken
  6. schokken
o.v.t.
  1. schokte
  2. schokte
  3. schokte
  4. schokten
  5. schokten
  6. schokten
v.t.t.
  1. heb geschokt
  2. hebt geschokt
  3. heeft geschokt
  4. hebben geschokt
  5. hebben geschokt
  6. hebben geschokt
v.v.t.
  1. had geschokt
  2. had geschokt
  3. had geschokt
  4. hadden geschokt
  5. hadden geschokt
  6. hadden geschokt
o.t.t.t.
  1. zal schokken
  2. zult schokken
  3. zal schokken
  4. zullen schokken
  5. zullen schokken
  6. zullen schokken
o.v.t.t.
  1. zou schokken
  2. zou schokken
  3. zou schokken
  4. zouden schokken
  5. zouden schokken
  6. zouden schokken
en verder
  1. ben geschokt
  2. bent geschokt
  3. is geschokt
  4. zijn geschokt
  5. zijn geschokt
  6. zijn geschokt
diversen
  1. schok!
  2. schokt!
  3. geschokt
  4. schokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schokken:

NounRelated TranslationsOther Translations
colliding horten; schokken
jolting horten; schokken geschok; geschud
shake bibberen; hort; milkshake; rillen; schok; schokkende beweging; stoot; tremor; triller; trilling
shock shock
tremble bibberen; rillen
VerbRelated TranslationsOther Translations
annoy aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; storen; vervelen
be annoying aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren
frighten laten schrikken; schokken angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; benauwen; doen schrikken; intimideren; terroriseren; tiranniseren; verschrikken; vrees aanjagen
give offence aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
jolt laten schrikken; schokken hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten
scandalise aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren
scandalize aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren
shake laten schrikken; schokken beven; bibberen; heen en weer bewegen; omschudden; rillen; schudden; sidderen; trillen; vibreren
shock aanstoot geven; choqueren; schokken; shockeren aanstoot geven; choqueren; shockeren
startle laten schrikken; schokken iets onverwachts doen; intimideren; ontstellen; terroriseren; tiranniseren; verontrusten; verrassen; vrees aanjagen
tremble laten schrikken; schokken beven; bibberen; heen en weer bewegen; kloppen; lillen; rillen; schudden; sidderen; trillen; vibreren

Related Words for "schokken":


Wiktionary Translations for schokken:

schokken
verb
  1. to spasm or shake violently
  2. (transitive) push or a shake
  3. transitive: to disturb emotionally
noun
  1. An act of jolting

User Contributed Translations:
Word Translation Votes
geschokt horrified 4

External Machine Translations: