Summary
Dutch to English: more detail...
- inkleden:
-
Wiktionary:
- inkleden → formulate, articulate, word
Dutch
Detailed Translations for inkleden from Dutch to English
inkleden:
-
inkleden
Conjugations for inkleden:
o.t.t.
- kleed in
- kleedt in
- kleedt in
- kleden in
- kleden in
- kleden in
o.v.t.
- kleedde in
- kleedde in
- kleedde in
- kleedden in
- kleedden in
- kleedden in
v.t.t.
- heb ingekleed
- hebt ingekleed
- heeft ingekleed
- hebben ingekleed
- hebben ingekleed
- hebben ingekleed
v.v.t.
- had ingekleed
- had ingekleed
- had ingekleed
- hadden ingekleed
- hadden ingekleed
- hadden ingekleed
o.t.t.t.
- zal inkleden
- zult inkleden
- zal inkleden
- zullen inkleden
- zullen inkleden
- zullen inkleden
o.v.t.t.
- zou inkleden
- zou inkleden
- zou inkleden
- zouden inkleden
- zouden inkleden
- zouden inkleden
en verder
- is ingekleed
diversen
- kleed in!
- kleedt in!
- ingekleed
- inkledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inkleden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
formulate | opmaken; opstellen; redigeren | |
phrase | bepaling; frase; gezegde; uitdrukking; woordgroep; zegswijze; zin; zin taalkundig; zinsnede | |
word | woord | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
formulate | inkleden | formuleren; in een formule brengen |
phrase | inkleden | formuleren; fraseren; in een formule brengen; verbaliseren; verwoorden |
put into words | inkleden | formuleren; fraseren; in een formule brengen; verbaliseren; verwoorden |
word | inkleden | formuleren; in een formule brengen |