Dutch
Detailed Translations for opvoeren from Dutch to English
opvoeren:
-
opvoeren (vergroten)
Conjugations for opvoeren:
o.t.t.
- voer op
- voert op
- voert op
- voeren op
- voeren op
- voeren op
o.v.t.
- voerde op
- voerde op
- voerde op
- voerden op
- voerden op
- voerden op
v.t.t.
- heb opgevoerd
- hebt opgevoerd
- heeft opgevoerd
- hebben opgevoerd
- hebben opgevoerd
- hebben opgevoerd
v.v.t.
- had opgevoerd
- had opgevoerd
- had opgevoerd
- hadden opgevoerd
- hadden opgevoerd
- hadden opgevoerd
o.t.t.t.
- zal opvoeren
- zult opvoeren
- zal opvoeren
- zullen opvoeren
- zullen opvoeren
- zullen opvoeren
o.v.t.t.
- zou opvoeren
- zou opvoeren
- zou opvoeren
- zouden opvoeren
- zouden opvoeren
- zouden opvoeren
en verder
- is opgevoerd
- zijn opgevoerd
diversen
- voer op!
- voert op!
- opgevoerd
- opvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opvoeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
tune | deun; deuntje; melodie; wijs; wijsje | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
soup up | opvoeren; vergroten | |
tune | opvoeren; vergroten | afstellen; afstemmen; bijstellen; instellen; invoeren; oprichten; regelen; stichten |
opvaren:
-
opvaren
the sailing up
Translation Matrix for opvaren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sailing up | opvaren |