Dutch
Detailed Translations for brandmerk from Dutch to English
brandmerk:
-
het brandmerk
Translation Matrix for brandmerk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
brand | brandmerk | fabrieksmerk; handelsmerk; handelsnaam; maak; merk; merknaam; stigma; warenmerk; wondteken van Christus; zwaard wapenkunde |
Verb | Related Translations | Other Translations |
brand | aankruisen; branden; brandmerken; inbranden; markeren; merken; van stigma's voorzien |
Related Words for "brandmerk":
brandmerk form of brandmerken:
-
brandmerken (branden; markeren; inbranden; van stigma's voorzien)
to mark; to stigmatize; to brand; to stigmatise– to accuse or condemn or openly or formally or brand as disgraceful 1
Conjugations for brandmerken:
o.t.t.
- brandmerk
- brandmerkt
- brandmerkt
- brandmerken
- brandmerken
- brandmerken
o.v.t.
- brandmerkte
- brandmerkte
- brandmerkte
- brandmerkten
- brandmerkten
- brandmerkten
v.t.t.
- heb gebrandmerkt
- hebt gebrandmerkt
- heeft gebrandmerkt
- hebben gebrandmerkt
- hebben gebrandmerkt
- hebben gebrandmerkt
v.v.t.
- had gebrandmerkt
- had gebrandmerkt
- had gebrandmerkt
- hadden gebrandmerkt
- hadden gebrandmerkt
- hadden gebrandmerkt
o.t.t.t.
- zal brandmerken
- zult brandmerken
- zal brandmerken
- zullen brandmerken
- zullen brandmerken
- zullen brandmerken
o.v.t.t.
- zou brandmerken
- zou brandmerken
- zou brandmerken
- zouden brandmerken
- zouden brandmerken
- zouden brandmerken
en verder
- ben gebrandmerkt
- bent gebrandmerkt
- is gebrandmerkt
- zijn gebrandmerkt
- zijn gebrandmerkt
- zijn gebrandmerkt
diversen
- brandmerk!
- brandmerkt!
- gebrandmerkt
- brandmerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for brandmerken:
Related Words for "brandmerken":
Wiktionary Translations for brandmerken:
brandmerken
verb
-
mark with proof of ownership