Summary
Dutch
Detailed Translations for klingelen from Dutch to English
klingelen:
Conjugations for klingelen:
o.t.t.
- klingel
- klingelt
- klingelt
- klingelen
- klingelen
- klingelen
o.v.t.
- klingelde
- klingelde
- klingelde
- klingelden
- klingelden
- klingelden
v.t.t.
- heb geklingeld
- hebt geklingeld
- heeft geklingeld
- hebben geklingeld
- hebben geklingeld
- hebben geklingeld
v.v.t.
- had geklingeld
- had geklingeld
- had geklingeld
- hadden geklingeld
- hadden geklingeld
- hadden geklingeld
o.t.t.t.
- zal klingelen
- zult klingelen
- zal klingelen
- zullen klingelen
- zullen klingelen
- zullen klingelen
o.v.t.t.
- zou klingelen
- zou klingelen
- zou klingelen
- zouden klingelen
- zouden klingelen
- zouden klingelen
diversen
- klingel!
- klingelt!
- geklingeld
- klingelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klingelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
clink | gerinkel | |
jingle | kreupelrijm | |
rattling | gekletter; gerammel | |
tinkle | tengel; tingel | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
clang | klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen | kletteren; rammelen |
clink | klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen | kletteren; rammelen |
jangle | klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen | kletteren; rammelen |
jingle | klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen | kletteren; rammelen |
rattling | klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen | kletteren; rammelen |
tinkle | klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen | bonzen; luiden |
tinkle away | klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen |