Dutch
Detailed Translations for koeioneren from Dutch to English
koeioneren:
Conjugations for koeioneren:
o.t.t.
- koeioneer
- koeioneert
- koeioneert
- koeioneren
- koeioneren
- koeioneren
o.v.t.
- koeioneerde
- koeioneerde
- koeioneerde
- koeioneerden
- koeioneerden
- koeioneerden
v.t.t.
- heb gekoeioneerd
- hebt gekoeioneerd
- heeft gekoeioneerd
- hebben gekoeioneerd
- hebben gekoeioneerd
- hebben gekoeioneerd
v.v.t.
- had gekoeioneerd
- had gekoeioneerd
- had gekoeioneerd
- hadden gekoeioneerd
- hadden gekoeioneerd
- hadden gekoeioneerd
o.t.t.t.
- zal koeioneren
- zult koeioneren
- zal koeioneren
- zullen koeioneren
- zullen koeioneren
- zullen koeioneren
o.v.t.t.
- zou koeioneren
- zou koeioneren
- zou koeioneren
- zouden koeioneren
- zouden koeioneren
- zouden koeioneren
en verder
- ben gekoeioneerd
- bent gekoeioneerd
- is gekoeioneerd
- zijn gekoeioneerd
- zijn gekoeioneerd
- zijn gekoeioneerd
diversen
- koeioneer!
- koeioneert!
- gekoeioneerd
- koeionerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze