Dutch
Detailed Translations for ongesteldheid from Dutch to English
ongesteldheid:
-
de ongesteldheid (onpasselijkheid; misselijkheid)
-
de ongesteldheid (menstruatie)
Translation Matrix for ongesteldheid:
Noun | Related Translations | Other Translations |
illness | misselijkheid; ongesteldheid; onpasselijkheid | ongemak; ziekte |
menses | menstruatie; ongesteldheid | |
menstruation | menstruatie; ongesteldheid | |
nausea | misselijkheid; ongesteldheid; onpasselijkheid | |
period | menstruatie; ongesteldheid | epoch; epoche; era; looptijd; periode; termijn; tijd; tijdperk; tijdruimte; tijdsbestek; tijdsduur; tijdsgewricht; tijdsverloop; tijdvak |
rottenness | misselijkheid; ongesteldheid; onpasselijkheid | bedorvenheid; rotheid; vergaanheid; verrotheid |
sickness | misselijkheid; ongesteldheid; onpasselijkheid |
Related Words for "ongesteldheid":
Wiktionary Translations for ongesteldheid:
ongesteldheid
Cross Translation:
noun
-
bodily feeling
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ongesteldheid | → nausea; cold | ↔ Dalles — westmitteldeutsch, umgangssprachlich: vorübergehendes, leichtes Unwohlsein; Erkältung |
• ongesteldheid | → malaise; indisposition; sickness | ↔ Unwohlsein — gefühlte körperliche oder psychische Unstimmigkeit |
ongesteld:
-
ongesteld (menstruerend)
Translation Matrix for ongesteld:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
having one's period | menstruerend; ongesteld | |
menstruating | menstruerend; ongesteld |