Summary
Dutch
Detailed Translations for ontwijden from Dutch to English
ontwijden:
-
ontwijden (onteren)
-
ontwijden (ontheiligen; schenden)
Conjugations for ontwijden:
o.t.t.
- ontwijd
- ontwijdt
- ontwijdt
- ontwijden
- ontwijden
- ontwijden
o.v.t.
- ontwijdde
- ontwijdde
- ontwijdde
- ontwijdden
- ontwijdden
- ontwijdden
v.t.t.
- ben ontwijd
- bent ontwijd
- is ontwijd
- zijn ontwijd
- zijn ontwijd
- zijn ontwijd
v.v.t.
- was ontwijd
- was ontwijd
- was ontwijd
- waren ontwijd
- waren ontwijd
- waren ontwijd
o.t.t.t.
- zal ontwijden
- zult ontwijden
- zal ontwijden
- zullen ontwijden
- zullen ontwijden
- zullen ontwijden
o.v.t.t.
- zou ontwijden
- zou ontwijden
- zou ontwijden
- zouden ontwijden
- zouden ontwijden
- zouden ontwijden
en verder
- heb ontwijd
- hebt ontwijd
- heeft ontwijd
- hebben ontwijd
- hebben ontwijd
- hebben ontwijd
diversen
- ontwijd!
- ontwijdt!
- ontwijd
- ontwijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontwijden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
rape | verkrachting | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
defile | ontheiligen; ontwijden; schenden | |
desecrate | ontheiligen; ontwijden; schenden | schofferen |
dishonor | onteren; ontwijden | |
dishonour | onteren; ontwijden | |
rape | onteren; ontwijden | aanranden; verkrachten |
ravish | onteren; ontwijden | beheksen; betoveren; blij maken; in verrukking brengen; plezieren; verblijden; verheugd; verrukken |
violate | onteren; ontwijden | aanvallen; attaqueren; bestormen; misbruiken; misdragen; overvallen; schofferen; zich misdragen |