Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aan stukken slaan:


Dutch

Detailed Translations for aan stukken slaan from Dutch to English

aan stukken slaan:

aan stukken slaan verb (sla aan stukken, slaat aan stukken, sloeg aan stukken, sloegen aan stukken, aan stukken geslagen)

  1. aan stukken slaan (stukslaan; inslaan; verbrijzelen; kapotslaan)
    to shatter; to break; to smash to pieces; to smash; to smash up; to knock to pieces
    • shatter verb (shatters, shattered, shattering)
    • break verb (breaks, broke, breaking)
    • smash to pieces verb (smashs to pieces, smashed to pieces, smashing to pieces)
    • smash verb (smashs, smashed, smashing)
    • smash up verb (smashs up, smashed up, smashing up)
    • knock to pieces verb (knocks to pieces, knocked to pieces, knocking to pieces)

Conjugations for aan stukken slaan:

o.t.t.
  1. sla aan stukken
  2. slaat aan stukken
  3. slaat aan stukken
  4. slaan aan stukken
  5. slaan aan stukken
  6. slaan aan stukken
o.v.t.
  1. sloeg aan stukken
  2. sloeg aan stukken
  3. sloeg aan stukken
  4. sloegen aan stukken
  5. sloegen aan stukken
  6. sloegen aan stukken
v.t.t.
  1. heb aan stukken geslagen
  2. hebt aan stukken geslagen
  3. heeft aan stukken geslagen
  4. hebben aan stukken geslagen
  5. hebben aan stukken geslagen
  6. hebben aan stukken geslagen
v.v.t.
  1. had aan stukken geslagen
  2. had aan stukken geslagen
  3. had aan stukken geslagen
  4. hadden aan stukken geslagen
  5. hadden aan stukken geslagen
  6. hadden aan stukken geslagen
o.t.t.t.
  1. zal aan stukken slaan
  2. zult aan stukken slaan
  3. zal aan stukken slaan
  4. zullen aan stukken slaan
  5. zullen aan stukken slaan
  6. zullen aan stukken slaan
o.v.t.t.
  1. zou aan stukken slaan
  2. zou aan stukken slaan
  3. zou aan stukken slaan
  4. zouden aan stukken slaan
  5. zouden aan stukken slaan
  6. zouden aan stukken slaan
diversen
  1. sla aan stukken!
  2. slaat aan stukken!
  3. aan stukken geslagen
  4. aan stukken slaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aan stukken slaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
break breuk; fractuur; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; uitbraak; uitbreken; verpozing
smash aanrijding; beurskrach; botsing; collisie; debacle; hit; ineenstorting; ineenzakking; instorting; kasstuk; klapper; krach; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
VerbRelated TranslationsOther Translations
break aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; breken; in stukken breken; ingooien; kapot maken; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; slechten; stukbreken; stukgaan; zich misdragen
knock to pieces aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen kapotgooien; stukgooien
shatter aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken springen; fijnmaken; ingooien; platdrukken; splinteren; tot splinters breken; uiteenspatten; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
smash aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen aan stukken breken; breken; een klap geven; fijnmaken; in stukken breken; kapotbreken; kapotgooien; platdrukken; slaan; smashen; stukbreken; stukgooien; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
smash to pieces aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen kapotgooien; stukgooien
smash up aan stukken slaan; inslaan; kapotslaan; stukslaan; verbrijzelen in de prak rijden; kapotgooien; stukgooien

Related Translations for aan stukken slaan