Summary
Dutch to English: more detail...
- aanhang:
- aanhangen:
-
Wiktionary:
- aanhang → allegiance
- aanhangen → affix, adhere
Dutch
Detailed Translations for aanhang from Dutch to English
aanhang:
-
de aanhang (supporters; fans; volgers)
Translation Matrix for aanhang:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fans | aanhang; fans; supporters; volgers | |
followers | aanhang; fans; supporters; volgers | discipelen; volgelingen |
supporters | aanhang; fans; supporters; volgers | medestanders |
Wiktionary Translations for aanhang:
aanhang
noun
-
loyalty to some cause, nation or ruler
aanhang form of aanhangen:
-
aanhangen
-
aanhangen (aankoppelen; vastkoppelen)
Conjugations for aanhangen:
o.t.t.
- hang aan
- hangt aan
- hangt aan
- hangen aan
- hangen aan
- hangen aan
o.v.t.
- hing aan
- hing aan
- hing aan
- hingen aan
- hingen aan
- hingen aan
v.t.t.
- heb aangehangen
- hebt aangehangen
- heeft aangehangen
- hebben aangehangen
- hebben aangehangen
- hebben aangehangen
v.v.t.
- had aangehangen
- had aangehangen
- had aangehangen
- hadden aangehangen
- hadden aangehangen
- hadden aangehangen
o.t.t.t.
- zal aanhangen
- zult aanhangen
- zal aanhangen
- zullen aanhangen
- zullen aanhangen
- zullen aanhangen
o.v.t.t.
- zou aanhangen
- zou aanhangen
- zou aanhangen
- zouden aanhangen
- zouden aanhangen
- zouden aanhangen
diversen
- hang aan!
- hangt aan!
- aangehangen
- aanhangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanhangen:
External Machine Translations: