Dutch
Detailed Translations for aanproberen from Dutch to English
aanproberen:
Conjugations for aanproberen:
o.t.t.
- probeer aan
- probeert aan
- probeert aan
- proberen aan
- proberen aan
- proberen aan
o.v.t.
- probeerde aan
- probeerde aan
- probeerde aan
- probeerden aan
- probeerden aan
- probeerden aan
v.t.t.
- heb aangeprobeerd
- hebt aangeprobeerd
- heeft aangeprobeerd
- hebben aangeprobeerd
- hebben aangeprobeerd
- hebben aangeprobeerd
v.v.t.
- had aangeprobeerd
- had aangeprobeerd
- had aangeprobeerd
- hadden aangeprobeerd
- hadden aangeprobeerd
- hadden aangeprobeerd
o.t.t.t.
- zal aanproberen
- zult aanproberen
- zal aanproberen
- zullen aanproberen
- zullen aanproberen
- zullen aanproberen
o.v.t.t.
- zou aanproberen
- zou aanproberen
- zou aanproberen
- zouden aanproberen
- zouden aanproberen
- zouden aanproberen
diversen
- probeer aan!
- probeert aan!
- aangeprobeerd
- aanproberende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanproberen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fit | convulsie; driftbui; fit; kramp; pasvorm; samentrekking; stuip; stuiptrekking; woedeaanval | |
try | inspanning; poging; probeersel | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fit | aanproberen; passen; proberen | aanbrengen; aankunnen; aanleggen; aanpassen; bijpassen; installeren; kloppen met; monteren en aansluiten; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; plaatsen; stroken; stroken met |
try | aanproberen; passen; proberen | aanvragen; aanzoeken; beproeven; berechten; betrachten; keuren; onderzoeken; op de proef stellen; pogen; proberen; proeven; smaken; testen; toetsen; trachten; uitnodigen; uitproberen; uittesten; vervolgen; verzoeken; vragen |
try on | aanproberen; passen; proberen | aanpassen; op proef aantrekken; passen |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
fit | adequaat; arbeidsgeschikt; bekwaam; blakend; capabel; competent; fit; gepast; geschikt; getraind; gezond; in staat te werken; juist; passend; valide |