Dutch
Detailed Translations for aanslepende from Dutch to English
aanslepen:
-
aanslepen
Conjugations for aanslepen:
o.t.t.
- sleep aan
- sleept aan
- sleept aan
- slepen aan
- slepen aan
- slepen aan
o.v.t.
- sleepte aan
- sleepte aan
- sleepte aan
- sleepten aan
- sleepten aan
- sleepten aan
v.t.t.
- heb aangesleept
- hebt aangesleept
- heeft aangesleept
- hebben aangesleept
- hebben aangesleept
- hebben aangesleept
v.v.t.
- had aangesleept
- had aangesleept
- had aangesleept
- hadden aangesleept
- hadden aangesleept
- hadden aangesleept
o.t.t.t.
- zal aanslepen
- zult aanslepen
- zal aanslepen
- zullen aanslepen
- zullen aanslepen
- zullen aanslepen
o.v.t.t.
- zou aanslepen
- zou aanslepen
- zou aanslepen
- zouden aanslepen
- zouden aanslepen
- zouden aanslepen
diversen
- sleep aan!
- sleept aan!
- aangesleept
- aanslepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanslepen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
drag | aanstoot; dreg; dreganker; dreghaak; ergernis; haal; haaltje; irritatie; jachtwagen; luchtweerstand; misnoegen; trekje; trekje aan een sigaret | |
haul | belading; lading; last; vracht | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
drag | aanslepen | dreggen; graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; sjorren; sjouwen; slepen; sleuren; snaaien; torsen; wegkapen; zeulen |
haul | aanslepen | eruit halen; met een takel ophijsen; slepen; sleuren; takelen; te voorschijn trekken; trekken; voorttrekken |
External Machine Translations: