Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. abri:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for abri from Dutch to English

abri:

abri [de ~ (m)] noun

  1. de abri (wachthuisje)
    the shelter
  2. de abri (bushalte; bushokje)
    the bus stop

Translation Matrix for abri:

NounRelated TranslationsOther Translations
bus stop abri; bushalte; bushokje bushalte; stopplaats
shelter abri; wachthuisje accommodatie; asiel; behuizing; bescherming; beschutting; hospitium; huisvesting; kwartier; luwte; onderdak; onderkomen; opvangcentrum; protectie; schuilhoek; schuilhol; schuilkelder; schuilplaats; stek; tehuis; toevlucht; toevluchtshaven; toevluchtsoord; verblijfplaats; vrijplaats; wijkplaats
VerbRelated TranslationsOther Translations
shelter accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; plaatsen; schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen

Wiktionary Translations for abri:


Cross Translation:
FromToVia
abri shelter Obdach — vorübergehende Unterkunft
abri haven; place of refuge; shelter; sanctuary; retreat; asylum abriTraductions à trier suivant le sens.