Dutch
Detailed Translations for auditeren from Dutch to English
auditeren:
-
auditeren
Conjugations for auditeren:
o.t.t.
- auditeer
- auditeert
- auditeert
- auditeren
- auditeren
- auditeren
o.v.t.
- auditeerde
- auditeerde
- auditeerde
- auditeerden
- auditeerden
- auditeerden
v.t.t.
- heb geauditeerd
- hebt geauditeerd
- heeft geauditeerd
- hebben geauditeerd
- hebben geauditeerd
- hebben geauditeerd
v.v.t.
- had geauditeerd
- had geauditeerd
- had geauditeerd
- hadden geauditeerd
- hadden geauditeerd
- hadden geauditeerd
o.t.t.t.
- zal auditeren
- zult auditeren
- zal auditeren
- zullen auditeren
- zullen auditeren
- zullen auditeren
o.v.t.t.
- zou auditeren
- zou auditeren
- zou auditeren
- zouden auditeren
- zouden auditeren
- zouden auditeren
diversen
- auditeer!
- auditeert!
- geauditeerd
- auditerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for auditeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
audit | accountantsonderzoek; accountantsverslag; audit; controleren; verificatie | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
audit | auditeren | controleren; nagaan; nakijken |