Summary


Dutch

Detailed Translations for bedek from Dutch to English

bedekken:

bedekken verb (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)

  1. bedekken (bekleden; overtrekken)
    to cover; to cover up
    • cover verb (covers, covered, covering)
    • cover up verb (covers up, covered up, covering up)
  2. bedekken (met iets bestrijken)
    coat
    – cover or provide with a coat 1
  3. bedekken (verhullen; maskeren; omhullen; )
    to conceal; to mask; to cover; to mantle; to camouflage; to blur; to wrap; to envelop; to veil; to shroud; to swathe
    • conceal verb (conceals, concealed, concealing)
    • mask verb (masks, masked, masking)
    • cover verb (covers, covered, covering)
    • mantle verb (mantles, mantled, mantling)
    • camouflage verb (camouflages, camouflaged, camouflaging)
    • blur verb (blurs, blurred, blurring)
    • wrap verb (wraps, wrapped, wrapping)
    • envelop verb (envelops, enveloped, enveloping)
    • veil verb (veils, veiled, veiling)
    • shroud verb (shrouds, shrouded, shrouding)
    • swathe verb (swathes, swathed, swathing)

Conjugations for bedekken:

o.t.t.
  1. bedek
  2. bedekt
  3. bedekt
  4. bedekken
  5. bedekken
  6. bedekken
o.v.t.
  1. bedekte
  2. bedekte
  3. bedekte
  4. bedekten
  5. bedekten
  6. bedekten
v.t.t.
  1. heb bedekt
  2. hebt bedekt
  3. heeft bedekt
  4. hebben bedekt
  5. hebben bedekt
  6. hebben bedekt
v.v.t.
  1. had bedekt
  2. had bedekt
  3. had bedekt
  4. hadden bedekt
  5. hadden bedekt
  6. hadden bedekt
o.t.t.t.
  1. zal bedekken
  2. zult bedekken
  3. zal bedekken
  4. zullen bedekken
  5. zullen bedekken
  6. zullen bedekken
o.v.t.t.
  1. zou bedekken
  2. zou bedekken
  3. zou bedekken
  4. zouden bedekken
  5. zouden bedekken
  6. zouden bedekken
diversen
  1. bedek!
  2. bedekt!
  3. bedekt
  4. bedekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bedekken [znw.] noun

  1. bedekken (beslaan)
    the covering

Translation Matrix for bedekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
camouflage camouflage; versluiering
coat huid; jack; jas; mantel; overjas; vel
cover afdekkap; beddedeken; beddekleedje; bedekking; bescherming; boekomslag; buitenkant; couvert; dak; dek; deken; dekking; dekmantel; deksel; enveloppe; etui; hoes; huls; kaft; kap; koepel; koker; l.p.hoes; lid; omhulsel; omkleedsel; omslag; omwindsel; overdekking; overkapping; overtrek; pennendoosje; pennenkoker; platenhoes; protectie; verpakking; wikkel
covering bedekken; beslaan aanplant; afdekkap; bedekking; begroeiing; beschutsel; beschutting; dak; dek; dekking; gewas; kap; koepel; overdekking; overkapping
mask gezichtsmasker; masker; mom; mombakkes
shroud doodskleed; lijkdoek; lijkkleed; lijkwade
swathe verband; zwachtel; zwachteling
veil sluier; voile
wrap das; halsdoek; omslagdoek; shawl; sjaal; wrap
VerbRelated TranslationsOther Translations
blur bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bedoezelen; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
camouflage bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren verbloemen
coat bedekken; met iets bestrijken
conceal bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verhullen; versluieren; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen
cover bedekken; bekleden; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; overtrekken; verhullen; versluieren afdekken; afleggen; afschermen; afschutten; bekleden; beschermen; beschrijven; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; dekken; indekken; insluiten; kaften; mededelen; meters maken; overdekken; overkappen; overkoepelen; overtrekken; overwelven; stofferen; toevoegen; uiteenzetten; van bekleding voorzien; verhalen; vertellen; zeggen
cover up bedekken; bekleden; overtrekken
envelop bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
mantle bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen
mask bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
shroud bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
swathe bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren zwachtelen
veil bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen
wrap bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren emballeren; inpakken; inwikkelen; verpakken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
covering overdekkend; overkoepelend

Wiktionary Translations for bedekken:

bedekken
verb
  1. iets over iets heen plaatsen zodat het niet zichtbaar is
bedekken
verb
  1. to cover
  2. cover the inside surface of (something)
  3. cover with a hood
  4. surround; cover
  5. to conceal or protect
  6. to cover like a carpet
  7. Coat with a crust
  8. To cover
  9. to extend over and partly cover something

Cross Translation:
FromToVia
bedekken cover bedecken — etwas über etwas/jemanden legen (oft zum Schutze vor z.B. Kälte oder Blicken)
bedekken cover; overspread; spread; bespread; overlay bedecken — auf etwas liegen
bedekken cover; overlay; lag; plate; protect; coat; back; wrap up recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)