Dutch
Detailed Translations for bepantserd from Dutch to English
bepantserd:
-
bepantserd (van beschermingen voorzien)
Translation Matrix for bepantserd:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
armor-clad | bepantserd; van beschermingen voorzien | gepantserd |
armored | bepantserd; van beschermingen voorzien | beveiligd; geharnast; gepantserd; in harnas gekleed |
armour-clad | bepantserd; van beschermingen voorzien | gepantserd |
armoured | bepantserd; van beschermingen voorzien | geharnast; gepantserd; in harnas gekleed |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
in armour | bepantserd; van beschermingen voorzien | gepantserd |
bepantserd form of bepantseren:
-
bepantseren (harnassen)
Conjugations for bepantseren:
o.t.t.
- bepantser
- bepantsert
- bepantsert
- bepantseren
- bepantseren
- bepantseren
o.v.t.
- bepantserde
- bepantserde
- bepantserde
- bepantserden
- bepantserden
- bepantserden
v.t.t.
- heb bepantserd
- hebt bepantserd
- heeft bepantserd
- hebben bepantserd
- hebben bepantserd
- hebben bepantserd
v.v.t.
- had bepantserd
- had bepantserd
- had bepantserd
- hadden bepantserd
- hadden bepantserd
- hadden bepantserd
o.t.t.t.
- zal bepantseren
- zult bepantseren
- zal bepantseren
- zullen bepantseren
- zullen bepantseren
- zullen bepantseren
o.v.t.t.
- zou bepantseren
- zou bepantseren
- zou bepantseren
- zouden bepantseren
- zouden bepantseren
- zouden bepantseren
diversen
- bepantser!
- bepantsert!
- bepantserd
- bepantserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bepantseren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
armor | bepantsering; borstharnas; harnas; kuras; pantser | |
armour | bepantsering; borstharnas; harnas; kuras; pantser | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
armor | bepantseren; harnassen | afdekken; bewapenen; blinderen; wapenen |
armour | bepantseren; harnassen | afdekken; bewapenen; blinderen; wapenen |
reinforce | bepantseren; harnassen | bewapenen; sterken; sterker maken; sterker worden; versterken; wapenen |