Dutch
Detailed Translations for bezoeking from Dutch to English
bezoeking:
Translation Matrix for bezoeking:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ordeal | beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie | aanvechting; bekoring; beproeving; ernstige toetsing; godsoordeel; oordeel van god; seductie; temptatie; verleiding; verlokking; verovering; verzoeking; vuurproef |
test | beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie | chemische verbinding; computertoets; maatstaf; probeersel; proef; proefwerk; reagens; repetitie; test; toets; toetssteen |
testing | beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie | beproeving; ernstige toetsing; keuring; proef; testen; toetsing |
Verb | Related Translations | Other Translations |
test | aanvragen; aanzoeken; beproeven; examen afnemen; examineren; keuren; onderzoeken; op de proef stellen; overhoren; proberen; proeven; testen; toetsen; uitnodigen; uitproberen; uittesten; verzoeken; vragen |