Dutch
Detailed Translations for bijhouden from Dutch to English
bijhouden:
-
bijhouden (bijbenen; bijblijven)
-
bijhouden
-
bijhouden
Conjugations for bijhouden:
o.t.t.
- houd bij
- houdt bij
- houdt bij
- houden bij
- houden bij
- houden bij
o.v.t.
- hield bij
- hield bij
- hield bij
- hielden bij
- hielden bij
- hielden bij
v.t.t.
- heb bijgehouden
- hebt bijgehouden
- heeft bijgehouden
- hebben bijgehouden
- hebben bijgehouden
- hebben bijgehouden
v.v.t.
- had bijgehouden
- had bijgehouden
- had bijgehouden
- hadden bijgehouden
- hadden bijgehouden
- hadden bijgehouden
o.t.t.t.
- zal bijhouden
- zult bijhouden
- zal bijhouden
- zullen bijhouden
- zullen bijhouden
- zullen bijhouden
o.v.t.t.
- zou bijhouden
- zou bijhouden
- zou bijhouden
- zouden bijhouden
- zouden bijhouden
- zouden bijhouden
diversen
- houd bij!
- houdt bij!
- bijgehouden
- bijhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
bijhouden (bijbenen)
the keeping up with
Translation Matrix for bijhouden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
keeping up with | bijbenen; bijhouden | |
track | afstand; baan; baanvak; buitenweg; dreef; etappe; hielspoor; landweg; nummer; paadje; pad; parcours; rails; ronde; route; spoor; spoorbaan; spoorweg; spoorwegwissel; tournee; traject; trekpad; wagenspoor; weg; wissel | |
tracking | bijhouden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
keep pace with | bijbenen; bijblijven; bijhouden | |
keep up with | bijbenen; bijblijven; bijhouden | |
track | bijhouden | achternagaan; achternalopen; in hetzelfde spoor lopen; nalopen; sporen; volgen |