Dutch
Detailed Translations for blink from Dutch to English
blinken:
-
blinken
Conjugations for blinken:
o.t.t.
- blink
- blinkt
- blinkt
- blinken
- blinken
- blinken
o.v.t.
- blinkte
- blinkte
- blinkte
- blinkten
- blinkten
- blinkten
v.t.t.
- heb geblinkt
- hebt geblinkt
- heeft geblinkt
- hebben geblinkt
- hebben geblinkt
- hebben geblinkt
v.v.t.
- had geblinkt
- had geblinkt
- had geblinkt
- hadden geblinkt
- hadden geblinkt
- hadden geblinkt
o.t.t.t.
- zal blinken
- zult blinken
- zal blinken
- zullen blinken
- zullen blinken
- zullen blinken
o.v.t.t.
- zou blinken
- zou blinken
- zou blinken
- zouden blinken
- zouden blinken
- zouden blinken
diversen
- blink!
- blinkt!
- geblinkt
- blinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
blinken
Translation Matrix for blinken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
glimmer | glans; gloed; schijn; schijnsel; straling | |
glimmering | blinken | |
glitter | glans; luister; schitteren | |
glittering | blinken | flakkering; flikkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; geglinster; glitter; schijn; schittering; sprankelen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
glimmer | blinken | fonkelen; glinsteren; gloren; schitteren |
glitter | blinken | fonkelen; glimmen; glinsteren; glitteren; schitteren |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
glittering | fonkelend; glinsterend; glorierijk; luisterrijk; lustrijk; magnifiek; prachtig; schitterend |