Translate bobbelen from Dutch to English

Remove Ads

Summary

Dutch to English: more detail...

bobbel:
- hump; swelling; lump; bump; obstacle; knob; curving; bruise; rounding; swollen spot; bulging

Dutch

Detailed Translations for bobbelen from Dutch to English

bobbel:

bobbel [de ~ (m)] noun

de bobbel (buil; knobbel; bult)
the hump; the swelling; the lump
- hump [the ~] noun
- swelling [the ~] noun
- lump [the ~] noun
de bobbel (hobbel; ongelijkheid; oneffenheid)
the bump; the obstacle; the knob
- bump [the ~] noun
- obstacle [the ~] noun
- knob [the ~] noun
de bobbel (zwelling; bolling; steenpuist; bult; opgezwollen plek; dikte; buil)
the lump; the curving; the bruise; the rounding; the swelling; the swollen spot
- lump [the ~] noun
- curving [the ~] noun
- bruise [the ~] noun
- rounding [the ~] noun
- swelling [the ~] noun
- swollen spot [the ~] noun
de bobbel (zwelling; bolling; pukkel; opzetting; bult; buil; opgezwollen plek)
the lump; the swelling; the swollen spot
- lump [the ~] noun
- swelling [the ~] noun
- swollen spot [the ~] noun
de bobbel (uitstulping; uitpuiling)
the bulging
- bulging [the ~] noun

Translation Matrix for bobbel:

Noun	Related Translations	Other Translations
bruise	bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling	buil; bult; kneuswond; kneuzing; kwetsuur; letsel
bulging	bobbel; uitpuiling; uitstulping	uitsteken
bump	bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid	bons; dreun; duw; duwtje; hobbel; hobbeling; klap; knal; kwak; kwetsuur; letsel; pof; por; smak; stoot; stootje; zet
curving	bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling	bolling; ronding; zwenkingen
hump	bobbel; buil; bult; knobbel	bochel; bult
knob	bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid	knobbel; knoest; kwast
lump	bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling	brokje; kleine brok; klont; klonter; kwetsuur; letsel
obstacle	bobbel; hobbel; oneffenheid; ongelijkheid	belemmering; beletsel; bemoeilijking; hinder; hindernis; hinderpaal; klip; obstakel; obstructie; overlast; struikelblok; verhinderd zijn; verhindering; verstopping in het lichaam
rounding	bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling	afronding; bolling; ronding
swelling	bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling	aangroei; aanwas; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; uitdijen; uitdijing; wassen; zwellen; zwelling
swollen spot	bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling	opgezwollen plek; opzetting; zwelling
Verb	Related Translations	Other Translations
bruise		bezeren; blesseren; deren; kneuzen; krenken; kwetsen; schaden; verwonden

Related Words for "bobbel":

bobbelen, bobbels, bobbeltje

External Machine Translations:

Remove Ads

Translate bobbelen from Dutch to English

Detailed Translations for bobbelen from Dutch to English

bobbel:

bobbel [de ~ (m)] noun

de bobbel (buil; knobbel; bult)

de bobbel (hobbel; ongelijkheid; oneffenheid)

de bobbel (zwelling; bolling; steenpuist; bult; opgezwollen plek; dikte; buil)

de bobbel (zwelling; bolling; pukkel; opzetting; bult; buil; opgezwollen plek)

de bobbel (uitstulping; uitpuiling)

Translation Matrix for bobbel:

Related Words for "bobbel":