Summary
Dutch to English: more detail...
- braken:
-
Wiktionary:
- braken → vomit, throw up, brake, boot, yak, retch
- braken → yak
- braken → vomit, puke, throw up, barf, refuse, decline, withhold, spurn, disallow, relay, resend, repulse, repress, refute, rebut, dismiss, shun, disavow, throw away, discard, dispose, dump, render, cause, get, make, return, spit up, spit, loathe
Dutch
Detailed Translations for braakden from Dutch to English
braakden form of braken:
Conjugations for braken:
o.t.t.
- braak
- braakt
- braakt
- braken
- braken
- braken
o.v.t.
- braakde
- braakde
- braakde
- braakden
- braakden
- braakden
v.t.t.
- heb gebraakt
- hebt gebraakt
- heeft gebraakt
- hebben gebraakt
- hebben gebraakt
- hebben gebraakt
v.v.t.
- had gebraakt
- had gebraakt
- had gebraakt
- hadden gebraakt
- hadden gebraakt
- hadden gebraakt
o.t.t.t.
- zal braken
- zult braken
- zal braken
- zullen braken
- zullen braken
- zullen braken
o.v.t.t.
- zou braken
- zou braken
- zou braken
- zouden braken
- zouden braken
- zouden braken
diversen
- braak!
- braakt!
- gebraakt
- brakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for braken:
Related Words for "braken":
Wiktionary Translations for braken:
braken
braken
Cross Translation:
verb
-
to bruise and crush
-
vomit
-
To make an effort to vomit
-
to regurgitate the contents of a stomach
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• braken | → vomit | ↔ brechen — umgangssprachlich: sich übergeben; sich erbrechen |
• braken | → puke; vomit; throw up; barf | ↔ kotzen — salopp: sich übergeben, sich erbrechen |
• braken | → refuse; decline; withhold; spurn; disallow; relay; resend; repulse; repress; refute; rebut; dismiss; shun; disavow; throw away; discard; dispose; dump | ↔ rejeter — Traductions à trier suivant le sens |
• braken | → render; cause; get; make; return | ↔ rendre — remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir. |
• braken | → vomit; puke; throw up; spit up; spit; loathe | ↔ vomir — rejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac. |