Dutch
Detailed Translations for dechargeren from Dutch to English
dechargeren:
-
dechargeren (onschuldig verklaren; vrijspreken; zuiveren; vrijpleiten)
Conjugations for dechargeren:
o.t.t.
- dechargeer
- dechargeert
- dechargeert
- dechargeren
- dechargeren
- dechargeren
o.v.t.
- dechargeerde
- dechargeerde
- dechargeerde
- dechargeerden
- dechargeerden
- dechargeerden
v.t.t.
- heb gedechargeerd
- hebt gedechargeerd
- heeft gedechargeerd
- hebben gedechargeerd
- hebben gedechargeerd
- hebben gedechargeerd
v.v.t.
- had gedechargeerd
- had gedechargeerd
- had gedechargeerd
- hadden gedechargeerd
- hadden gedechargeerd
- hadden gedechargeerd
o.t.t.t.
- zal dechargeren
- zult dechargeren
- zal dechargeren
- zullen dechargeren
- zullen dechargeren
- zullen dechargeren
o.v.t.t.
- zou dechargeren
- zou dechargeren
- zou dechargeren
- zouden dechargeren
- zouden dechargeren
- zouden dechargeren
en verder
- ben gedechargeerd
- bent gedechargeerd
- is gedechargeerd
- zijn gedechargeerd
- zijn gedechargeerd
- zijn gedechargeerd
diversen
- dechargeer!
- dechargeert!
- gedechargeerd
- dechargerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze