Dutch
Detailed Translations for epileer from Dutch to English
epileren:
-
epileren (ontharen)
Conjugations for epileren:
o.t.t.
- epileer
- epileert
- epileert
- epileren
- epileren
- epileren
o.v.t.
- epileerde
- epileerde
- epileerde
- epileerden
- epileerden
- epileerden
v.t.t.
- heb geëpileerd
- hebt geëpileerd
- heeft geëpileerd
- hebben geëpileerd
- hebben geëpileerd
- hebben geëpileerd
v.v.t.
- had geëpileerd
- had geëpileerd
- had geëpileerd
- hadden geëpileerd
- hadden geëpileerd
- hadden geëpileerd
o.t.t.t.
- zal epileren
- zult epileren
- zal epileren
- zullen epileren
- zullen epileren
- zullen epileren
o.v.t.t.
- zou epileren
- zou epileren
- zou epileren
- zouden epileren
- zouden epileren
- zouden epileren
en verder
- is geëpileerd
- zijn geëpileerd
diversen
- epileer!
- epileert!
- geëpileerd
- epilerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for epileren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
depilate | epileren; ontharen |