Summary
Dutch
Detailed Translations for flap from Dutch to English
flap:
Translation Matrix for flap:
Noun | Related Translations | Other Translations |
flap | flap | landingsklep; sluitklep |
Verb | Related Translations | Other Translations |
flap | fladderen; flappen; wapperen |
Related Words for "flap":
Wiktionary Translations for flap:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• flap | → battle; blow; hit; strike; whack; stroke; scuffle; struggle; action; fight; clash; combat; fray | ↔ bataille — guerre|fr combat général entre deux armées. |
• flap | → hit; strike; knock; blow; smack; stroke; whack; move; turn | ↔ coup — impression que fait un corps sur un autre en le frappant. |
flap form of flappen:
-
flappen
Conjugations for flappen:
o.t.t.
- flap
- flapt
- flapt
- flappen
- flappen
- flappen
o.v.t.
- flapte
- flapte
- flapte
- flapten
- flapten
- flapten
v.t.t.
- heb geflapt
- hebt geflapt
- heeft geflapt
- hebben geflapt
- hebben geflapt
- hebben geflapt
v.v.t.
- had geflapt
- had geflapt
- had geflapt
- hadden geflapt
- hadden geflapt
- hadden geflapt
o.t.t.t.
- zal flappen
- zult flappen
- zal flappen
- zullen flappen
- zullen flappen
- zullen flappen
o.v.t.t.
- zou flappen
- zou flappen
- zou flappen
- zouden flappen
- zouden flappen
- zouden flappen
diversen
- flap!
- flapt!
- geflapt
- flappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de flappen (bankbiljetten)
Translation Matrix for flappen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
banknotes | bankbiljetten; flappen | bankpapier; bankpapieren |
blunder | abuis; blunder; domheid; dwaling; enormiteit; flater; fout; giller; misgreep; misrekening; misschot; misser; misslag; misstap; misverstand; vergissing | |
flap | flap; landingsklep; sluitklep | |
paper money | bankbiljetten; flappen | bankbiljet; briefje; papiergeld |
Verb | Related Translations | Other Translations |
blab | flappen | babbelen; doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; klikken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; lullen; overbrieven; praten; rondbrieven; rondvertellen; snateren; spreken; uit de school klappen; uitflappen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen |
blunder | flappen | blunderen |
flap | flappen | fladderen; wapperen |