Noun | Related Translations | Other Translations |
amusing
|
|
amuseren; vermaken
|
blooming
|
|
bloei; bloeiperiode; opbloei; tot bloei komen
|
gay
|
|
flikker; homo; mietje; nicht; poot
|
safe
|
|
bewaarkluis; brandkast; kluis; safe
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
clear
|
|
afdekken; afruimen; banen; bevrijden; dechargeren; emanciperen; inklaren; klaren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; onschuldig verklaren; opruimen; reinigen; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; uithalen; uitmesten; uitruimen; uitschakelen; uitverkopen; verlossen; verrekenen; vrijmaken; vrijpleiten; vrijspraak bepleiten; vrijspreken; vrijvechten; wissen; zuiveren
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
amusing
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
amusant; onderhoudend; uiig; vermakelijk
|
animated
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
druk; drukpratend; geanimeerd
|
attentive
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
aandachtig; alert; behulpzaam; belangstellend; bereidwillig; gedienstig; geïnteresseerd; hoede; inschikkelijk; oplettend; opmerkzaam; paraat; voorzichtig; waaks; waakzaam; wakend
|
blooming
|
bloeiend; fleurig; florissant; kleurig
|
|
buoyant
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
blij; blijmoedig; dartel; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; vrolijk
|
cheerful
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; bloeiend; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kleurrijk; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
blij; blijmoedig; dartel; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; vreugdevol; vrolijk; welgemoed; welgestemd
|
colorful
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; bloeiend; bont; bontgekleurd; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kleurrijk; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bont; gekleurd; hooggekleurd; kakelbont; kleurig; kleurrijk; veelkleurig
|
colourful
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; bloeiend; bont; bontgekleurd; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kleurrijk; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bont; gekleurd; hooggekleurd; kakelbont; kleurig; kleurrijk; veelkleurig
|
dependable
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bedrijfszeker
|
eager
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
begerig; bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gretig; happig
|
eagre
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
begerig; bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gretig; happig
|
enchanted
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
betoverd
|
enthusiastic
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gloedvol
|
festive
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
feestelijk
|
florid
|
bloeiend; fleurig; kleurig; kleurrijk
|
gebloemd
|
flourishing
|
fleurig; florissant
|
blakend; bloeiend; florerend; florissant; gezond; opbloeiend; toenemend in bloei; welgesteld; welvarend; zonder ziekte
|
flowered
|
bloeiend; fleurig; kleurig
|
gebloemd
|
funny
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
achterlijk; dwaas; eigenaardig; gek; geschift; gestoord; grappig; humoristisch; humoristische; idioot; idioterig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; krankjorum; krankzinnig; leuk; leuke; leukjes; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; ongemeen; ongewoon; raar; schaars; stupide; typisch; uiig; uitheems; uitzonderlijk; uniek; vreemd; vreemdsoortig; zelden; zeldzaam; zonderling; zot
|
gay
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; dartel; frivool; goed geluimd; homo; homofiel; homoseksueel; hups; levendig; levenslustig; lichtzinnig; losbandig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; vreugdevol; vrolijk; welgestemd; wuft
|
happy
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; dartel; goed geluimd; heugelijk; heuglijk; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; verblijd; verblijdend; verheugd; vrolijk; welgestemd
|
healthy
|
fleurig; florissant
|
blakend; blakend van gezondheid; fit; florerend; getraind; gezond; gezondheids; gezondheidsbevorderend; welgesteld; welvarend; zonder ziekte
|
joyful
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
blijmoedig; heugelijk; heuglijk; opgewekt; verblijdend
|
joyous
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
|
merry
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; dartel; goed geluimd; jolig; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; uitgelaten; vrolijk; welgestemd
|
mystified
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
|
neat
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
behendig; bekwaam; decent; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; handig; keurig; kies; kundig; manierlijk; netjes; opgeruimd; ordelijk; ordelijk gemaakt; proper; rap; respectabel; schoon; sec; snel; vaardig; vlot; vlug; welvoeglijk; zindelijk
|
passionate
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bezetene; fanatieke; fel; fervent; gepassioneerd; hartstochtelijk; heetbloedig; heftig; hevig; met hevige passie; stormachtig; temperamentvol; verwoed; vurig; warmbloedig
|
pleasant
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; genietbaar; genoeglijk; geschikt; gezellig; heugelijk; heuglijk; jofel; knus; lekker; leuk; onderhoudend; plezant; plezierig; prettig; sfeervol; sociabel; te genieten; tof; verblijdend
|
prospering
|
fleurig; florissant
|
|
reliable
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
aannemelijk; acceptabel; bedrijfszeker; betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; gedegen; geloofwaardig; plausibel; van goede hoedanigheid; waarschijnlijk
|
safe
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
veilig
|
sunny
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
|
tidy
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
keurig; netjes; opgeruimd; ordelijk; ordelijk gemaakt; proper; schoon; sec; zindelijk; zorgvuldig
|
trusted
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bekend; vertrouwd; vertrouwde
|
trustworthy
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
vertrouwenswaardig
|
vibrant
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed
|
|