Summary
Dutch
Detailed Translations for geboden from Dutch to English
geboden:
bieden:
-
bieden
Conjugations for bieden:
o.t.t.
- bied
- biedt
- biedt
- bieden
- bieden
- bieden
o.v.t.
- bood
- bood
- bood
- boden
- boden
- boden
v.t.t.
- heb geboden
- hebt geboden
- heeft geboden
- hebben geboden
- hebben geboden
- hebben geboden
v.v.t.
- had geboden
- had geboden
- had geboden
- hadden geboden
- hadden geboden
- hadden geboden
o.t.t.t.
- zal bieden
- zult bieden
- zal bieden
- zullen bieden
- zullen bieden
- zullen bieden
o.v.t.t.
- zou bieden
- zou bieden
- zou bieden
- zouden bieden
- zouden bieden
- zouden bieden
diversen
- bied!
- biedt!
- geboden
- biedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bieden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
offer | aanbieding; aanbod; bod; koopje; motie; offerte; overhandiging; prijsopgave; propositie; voorstel; voorstel doen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
offer | bieden | aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; beloven; cadeau doen; cadeau geven; geven; indienen; laten zien; offreren; overgeven; overhandigen; presenteren; schenken; toesteken; toezeggen; tonen; uitloven; vertonen |
Antonyms for "bieden":
Related Definitions for "bieden":
Wiktionary Translations for bieden:
bieden
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bieden | → suggest; propose; proffer | ↔ proposer — mettre en avant, de vive voix ou par écrit, pour qu’on l’examiner, pour qu’on en délibérer. |
geboden form of gebieden:
-
gebieden (voorschrijven; gelasten)
-
gebieden (verordonneren; opdragen; decreteren; bevelen; verordenen; gelasten; commanderen)
-
gebieden (bevelen; gelasten; opdragen; commanderen; verordenen; decreteren)
-
gebieden (gelasten; voorschrijven; bevelen; dicteren)
Conjugations for gebieden:
o.t.t.
- gebied
- gebiedt
- gebiedt
- gebieden
- gebieden
- gebieden
o.v.t.
- gebood
- gebood
- gebood
- geboden
- geboden
- geboden
v.t.t.
- heb geboden
- hebt geboden
- heeft geboden
- hebben geboden
- hebben geboden
- hebben geboden
v.v.t.
- had geboden
- had geboden
- had geboden
- hadden geboden
- hadden geboden
- hadden geboden
o.t.t.t.
- zal gebieden
- zult gebieden
- zal gebieden
- zullen gebieden
- zullen gebieden
- zullen gebieden
o.v.t.t.
- zou gebieden
- zou gebieden
- zou gebieden
- zouden gebieden
- zouden gebieden
- zouden gebieden
en verder
- ben geboden
- bent geboden
- is geboden
- zijn geboden
- zijn geboden
- zijn geboden
diversen
- gebied!
- gebiedt!
- geboden
- gebiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze