Noun | Related Translations | Other Translations |
fair
|
|
kermis; kermisterrein
|
fine
|
|
bekeuring; boete; boeten; bon; geldboete; geldstraf; penalty
|
fit
|
|
convulsie; driftbui; fit; kramp; pasvorm; samentrekking; stuip; stuiptrekking; woedeaanval
|
fitting
|
|
aan proberen; passen
|
good
|
|
artikel; ding; goed; item; object; product; voorwerp; zaak
|
right
|
|
gelijk; gerechtigheid; recht
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
fine
|
|
beboeten
|
fit
|
|
aanbrengen; aankunnen; aanleggen; aanpassen; aanproberen; bijpassen; installeren; kloppen met; monteren en aansluiten; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; plaatsen; proberen; stroken; stroken met
|
moderate
|
|
bedaren; bedwingen; beheersen; bemakkelijken; besparen; beteugelen; dempen; geld besparen; intomen; matigen; met mate gebruiken; minder gebruiken; simplificeren; temperen; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen; zich matigen
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
able
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
bedreven; behendig; bekwaam; competent; deskundig; fysiek in staat; geoefend; handig; in staat; intelligent; knap; kundig; oordeelkundig; ter zake kundig; vaardig; vakbekwaam; vakkundig
|
agreeable
|
geschikt; tof
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; knus; lekker; plezierig; prettig
|
applicable
|
gepast; geschikt; geëigend; passend
|
toepasbaar
|
apposite
|
gepast; geschikt; geëigend; passend
|
toepasselijk; treffend
|
appropriate
|
gepast; geschikt; geëigend; passend
|
de moeite waard; lonend; toepasbaar; zinrijk; zinvol
|
apt
|
gepast; geschikt; geëigend; passend
|
ca.; toepasbaar; toepasselijk; treffend
|
capable
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
bedreven; behendig; bekwaam; competent; deskundig; fysiek in staat; geoefend; handig; in staat; intelligent; knap; kundig; oordeelkundig; ter zake kundig; vaardig; vakbekwaam; vakkundig
|
competent
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
bevoegd; competent; deskundig; gediplomeerd; gekwalificeerd; oordeelkundig; rechtsbevoegd; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
|
considerate
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
bescheiden; dienstwillig; discreet; discrete; gedienstig; ingetogen; kies; vol zorg; voorkomend; zorgzaam
|
effective
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
afdoend; beslissend; de moeite waard; doelmatig; doeltreffend; effectief; efficiënt; krachtig; lonend; met een krachtige uitwerking; overtuigend
|
efficient
|
adequaat; bekwaam; capabel; competent; gepast; geschikt; juist; passend
|
competent; de moeite waard; deskundig; doelmatig; doeltreffend; effectief; efficiënt; krachtig; lonend; oordeelkundig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
|
fit
|
adequaat; arbeidsgeschikt; bekwaam; capabel; competent; gepast; geschikt; in staat te werken; juist; passend; valide
|
blakend; fit; getraind; gezond
|
fitting
|
gepast; geschikt; geëigend; passend
|
gepast; keurig; netjes; passende; toepasbaar
|
genial
|
geschikt; tof
|
gemoedelijk; joviaal
|
good-natured
|
geschikt; tof
|
aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; hulpvaardig; mild; plezierig; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig
|
great
|
geschikt; tof
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; betoverend; briljant; dolletjes; enig; enorm; excellent; fantastisch; fenomenaal; figuurlijk; flink; fors; geweldig; groot; groots; grootschalig; grote; hooggespannen; kiplekker; luisterrijk; magnifiek; mieters; prachtig; prima; puik; reuze; schitterend; subliem; superbe; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk
|
moderate
|
billijk; geschikt; redelijk; schappelijk
|
gematigd; getemperd; middelmatige; moderaat
|
pleasant
|
geschikt; tof
|
aangenaam; behaaglijk; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fijn; fleurig; geestig; genietbaar; genoeglijk; gezellig; heugelijk; heuglijk; jofel; jolig; kleurig; knus; kwiek; lekker; leuk; levendig; lustig; monter; onderhoudend; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; plezant; plezierig; prettig; sfeervol; sociabel; te genieten; uitgelaten; verblijdend; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
proficient
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
bedreven; behendig; bekwaam; fysiek in staat; geoefend; handig; in staat; kundig; vaardig; volleerd
|
proper
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
beschaafd; betamelijk; decent; eerbaar; fatsoenlijk; gepast; gepaste; geschikte; keurig; manierlijk; netjes; welgemanierd; welgevoeglijk; welopgevoed; welvoeglijk
|
qualified
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
gediplomeerd; gekwalificeerd
|
reasonable
|
billijk; geschikt; redelijk; schappelijk
|
aannemelijk; acceptabel; degelijk; gefundeerd; gegrond; geloofwaardig; hebbelijk; logisch; op goede gronden steunend; passende; plausibel; solide; steekhoudend; waarschijnlijk
|
relevant
|
gepast; geschikt; geëigend; passend
|
de bedoelde alinea; desbetreffend; relevant; toepasbaar
|
skilled
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
bedreven; bekwaam; bevoegd; gediplomeerd; gekwalificeerd; geleerd; geoefend; geschoold; onderwezen
|
suitable
|
adequaat; gepast; geschikt; geëigend; juist; passend
|
de moeite waard; gevoeglijk; lonend; toepasbaar
|
valid
|
arbeidsgeschikt; geschikt; in staat te werken; valide
|
aannemelijk; degelijk; gefundeerd; gegrond; geldend; geldig; logisch; op goede gronden steunend; solide; steekhoudend; valabel; valide
|
-
|
adequaat; bekwaam; capabel
|
|
Adverb | Related Translations | Other Translations |
right
|
|
rechtsaf; rechtsom
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
capable for work
|
arbeidsgeschikt; geschikt; in staat te werken; valide
|
|
fair
|
billijk; geschikt; redelijk; schappelijk
|
behoorlijke; betrekkelijk; blond; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fair; fideel; goudblond; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; redelijke; relatief; rondborstig; ronduit; tamelijke; trouwhartig; vrij; vrijelijk; vrijuit; zedig
|
fine
|
geschikt; tof
|
akkoord; fijn; fijne; in orde; kiplekker; mee eens; mieters; opperbest; prima; slank en smal; subtiel; van zand of regen
|
good
|
bekwaam; capabel; competent; geschikt
|
aangenaam; akkoord; behaaglijk; braaf; competent; deskundig; deugdzaam; fijn; in orde; leuk; lief; mee eens; oordeelkundig; plezant; plezierig; prettig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig; voorbeeldig; zoet
|
right
|
gepast; geschikt; geëigend; passend
|
akkoord; correct; eerlijk; fair; goed; in orde; juist; juiste; kloppend; mee eens; precies; rechts; uitgerekend; waar; zoëven
|