Summary
Dutch
Detailed Translations for glooit from Dutch to English
glooien:
-
glooien (flauw hellend aflopend; vervallen; aflopen)
Conjugations for glooien:
o.t.t.
- glooi
- glooit
- glooit
- glooien
- glooien
- glooien
o.v.t.
- glooide
- glooide
- glooide
- glooiden
- glooiden
- glooiden
v.t.t.
- heb geglooid
- hebt geglooid
- heeft geglooid
- hebben geglooid
- hebben geglooid
- hebben geglooid
v.v.t.
- had geglooid
- had geglooid
- had geglooid
- hadden geglooid
- hadden geglooid
- hadden geglooid
o.t.t.t.
- zal glooien
- zult glooien
- zal glooien
- zullen glooien
- zullen glooien
- zullen glooien
o.v.t.t.
- zou glooien
- zou glooien
- zou glooien
- zouden glooien
- zouden glooien
- zouden glooien
en verder
- is geglooid
- zijn geglooid
diversen
- glooi!
- glooit!
- geglooid
- glooiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
glooien (flauw hellend aflopend)