Dutch
Detailed Translations for gorgel from Dutch to English
gorgelen:
-
gorgelen
Conjugations for gorgelen:
o.t.t.
- gorgel
- gorgelt
- gorgelt
- gorgelen
- gorgelen
- gorgelen
o.v.t.
- gorgelde
- gorgelde
- gorgelde
- gorgelden
- gorgelden
- gorgelden
v.t.t.
- heb gegorgeld
- hebt gegorgeld
- heeft gegorgeld
- hebben gegorgeld
- hebben gegorgeld
- hebben gegorgeld
v.v.t.
- had gegorgeld
- had gegorgeld
- had gegorgeld
- hadden gegorgeld
- hadden gegorgeld
- hadden gegorgeld
o.t.t.t.
- zal gorgelen
- zult gorgelen
- zal gorgelen
- zullen gorgelen
- zullen gorgelen
- zullen gorgelen
o.v.t.t.
- zou gorgelen
- zou gorgelen
- zou gorgelen
- zouden gorgelen
- zouden gorgelen
- zouden gorgelen
diversen
- gorgel!
- gorgelt!
- gegorgeld
- gorgelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for gorgelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
gargle | gorgeldrank; spoeldrank | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gargle | gorgelen |