Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. griepen:


Dutch

Detailed Translations for griepen from Dutch to English

griepen:

griepen verb

  1. griepen (etteren; zeiken; klieren)
    to nag; to be a pain in the neck; to keep on
    • nag verb (nags, nagged, nagging)
    • be a pain in the neck verb (are a pain in the neck, being a pain in the neck)
    • keep on verb (keeps on, kept on, keeping on)

Translation Matrix for griepen:

NounRelated TranslationsOther Translations
nag geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
VerbRelated TranslationsOther Translations
be a pain in the neck etteren; griepen; klieren; zeiken
keep on etteren; griepen; klieren; zeiken aandringen; aanhouden; aanlaten; continueren; doorgaan; doorzetten; op iets aandringen; standhouden; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortgaan; voortzetten
nag etteren; griepen; klieren; zeiken aandringen; chicaneren; doordrammen; doordrukken; drammen; dwarszitten; harrewarren; jennen; klagen; kleinzielig gedragen; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zeuren; zieken