Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. hakkelend:
  2. hakkelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for hakkelend from Dutch to English

hakkelend:

hakkelend adj

  1. hakkelend (stotterig; hakkelig)

Translation Matrix for hakkelend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
stuttering hakkelend; hakkelig; stotterig

hakkelen:

hakkelen verb (hakkel, hakkelt, hakkelde, hakkelden, gehakkeld)

  1. hakkelen (stotteren; haperen; stamelen)
    to stutter; to stammer; to falter
    • stutter verb (stutters, stuttered, stuttering)
    • stammer verb (stammers, stammered, stammering)
    • falter verb (falters, faltered, faltering)

Conjugations for hakkelen:

o.t.t.
  1. hakkel
  2. hakkelt
  3. hakkelt
  4. hakkelen
  5. hakkelen
  6. hakkelen
o.v.t.
  1. hakkelde
  2. hakkelde
  3. hakkelde
  4. hakkelden
  5. hakkelden
  6. hakkelden
v.t.t.
  1. heb gehakkeld
  2. hebt gehakkeld
  3. heeft gehakkeld
  4. hebben gehakkeld
  5. hebben gehakkeld
  6. hebben gehakkeld
v.v.t.
  1. had gehakkeld
  2. had gehakkeld
  3. had gehakkeld
  4. hadden gehakkeld
  5. hadden gehakkeld
  6. hadden gehakkeld
o.t.t.t.
  1. zal hakkelen
  2. zult hakkelen
  3. zal hakkelen
  4. zullen hakkelen
  5. zullen hakkelen
  6. zullen hakkelen
o.v.t.t.
  1. zou hakkelen
  2. zou hakkelen
  3. zou hakkelen
  4. zouden hakkelen
  5. zouden hakkelen
  6. zouden hakkelen
diversen
  1. hakkel!
  2. hakkelt!
  3. gehakkeld
  4. hakkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hakkelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
falter hakkelen; haperen; stamelen; stotteren blijven steken; haperen; stokken; vastlopen; versagen; wankelen
stammer hakkelen; haperen; stamelen; stotteren
stutter hakkelen; haperen; stamelen; stotteren

Wiktionary Translations for hakkelen:


Cross Translation:
FromToVia
hakkelen maffle; stammer; stutter stotternMedizin, Psychiatrie: sprechen mit krankhaftem häufigen Wiederholen von Lauten, Silben, Wörtern
hakkelen stammer; mumble; falter; stutter bafouiller — (familier, fr) S’exprimer d’une façon confuse, incohérente, embarrasser.
hakkelen mumble; stammer; stutter; falter bégayerarticuler mal les mots, les prononcer en hésiter et en répéter la même syllabe avant de prononcer celle qui suivre.

External Machine Translations: