Dutch
Detailed Translations for importeren from Dutch to English
importeren:
-
importeren (invoeren)
-
importeren
Conjugations for importeren:
o.t.t.
- importeer
- importeert
- importeert
- importeren
- importeren
- importeren
o.v.t.
- importeerde
- importeerde
- importeerde
- importeerden
- importeerden
- importeerden
v.t.t.
- heb geïmporteerd
- hebt geïmporteerd
- heeft geïmporteerd
- hebben geïmporteerd
- hebben geïmporteerd
- hebben geïmporteerd
v.v.t.
- had geïmporteerd
- had geïmporteerd
- had geïmporteerd
- hadden geïmporteerd
- hadden geïmporteerd
- hadden geïmporteerd
o.t.t.t.
- zal importeren
- zult importeren
- zal importeren
- zullen importeren
- zullen importeren
- zullen importeren
o.v.t.t.
- zou importeren
- zou importeren
- zou importeren
- zouden importeren
- zouden importeren
- zouden importeren
en verder
- is geïmporteerd
- zijn geïmporteerd
diversen
- importeer!
- importeert!
- geïmporteerd
- importerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for importeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
import | import; invoer | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
import | importeren; invoeren |
Wiktionary Translations for importeren:
importeren
Cross Translation:
verb
importeren
-
(overgankelijk) economie|nld (vanuit het buitenland) invoeren
- importeren → import
verb
-
to bring in from a foreign country
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• importeren | → import | ↔ importieren — Waren aus dem Ausland in das eigene Land einführen |
• importeren | → import | ↔ importer — comm|fr apporter, introduire dans un pays des productions étranger. |