Dutch
Detailed Translations for ineenschrompelen from Dutch to English
ineenschrompelen:
ineenschrompelen verb (schrompel ineen, schrompelt ineen, schrompelde ineen, schrompelden ineen, ineengeschrompeld)
-
ineenschrompelen (ineenkrimpen; schrompelen)
Conjugations for ineenschrompelen:
o.t.t.
- schrompel ineen
- schrompelt ineen
- schrompelt ineen
- schrompelen ineen
- schrompelen ineen
- schrompelen ineen
o.v.t.
- schrompelde ineen
- schrompelde ineen
- schrompelde ineen
- schrompelden ineen
- schrompelden ineen
- schrompelden ineen
v.t.t.
- ben ineengeschrompeld
- bent ineengeschrompeld
- is ineengeschrompeld
- zijn ineengeschrompeld
- zijn ineengeschrompeld
- zijn ineengeschrompeld
v.v.t.
- was ineengeschrompeld
- was ineengeschrompeld
- was ineengeschrompeld
- waren ineengeschrompeld
- waren ineengeschrompeld
- waren ineengeschrompeld
o.t.t.t.
- zal ineenschrompelen
- zult ineenschrompelen
- zal ineenschrompelen
- zullen ineenschrompelen
- zullen ineenschrompelen
- zullen ineenschrompelen
o.v.t.t.
- zou ineenschrompelen
- zou ineenschrompelen
- zou ineenschrompelen
- zouden ineenschrompelen
- zouden ineenschrompelen
- zouden ineenschrompelen
diversen
- schrompel ineen!
- schrompelt ineen!
- ineengeschrompeld
- ineenschrompelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze