Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. inplakken:


Dutch

Detailed Translations for inplakken from Dutch to English

inplakken:

inplakken verb (plak in, plakt in, plakte in, plakten in, ingeplakt)

  1. inplakken
    to stick in; glue in; to paste in

Conjugations for inplakken:

o.t.t.
  1. plak in
  2. plakt in
  3. plakt in
  4. plakken in
  5. plakken in
  6. plakken in
o.v.t.
  1. plakte in
  2. plakte in
  3. plakte in
  4. plakten in
  5. plakten in
  6. plakten in
v.t.t.
  1. heb ingeplakt
  2. hebt ingeplakt
  3. heeft ingeplakt
  4. hebben ingeplakt
  5. hebben ingeplakt
  6. hebben ingeplakt
v.v.t.
  1. had ingeplakt
  2. had ingeplakt
  3. had ingeplakt
  4. hadden ingeplakt
  5. hadden ingeplakt
  6. hadden ingeplakt
o.t.t.t.
  1. zal inplakken
  2. zult inplakken
  3. zal inplakken
  4. zullen inplakken
  5. zullen inplakken
  6. zullen inplakken
o.v.t.t.
  1. zou inplakken
  2. zou inplakken
  3. zou inplakken
  4. zouden inplakken
  5. zouden inplakken
  6. zouden inplakken
en verder
  1. is ingeplakt
diversen
  1. plak in!
  2. plakt in!
  3. ingeplakt
  4. inplakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inplakken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
glue in inplakken
paste in inplakken hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken
stick in inplakken binnensteken; inprikken; insteken