Dutch

Detailed Translations for instelden from Dutch to English

instelden form of instellen:

instellen verb (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)

  1. instellen (stichten; oprichten; invoeren)
    to establish; to found; to raise; to lay the foundations; to ground; to tune
    • establish verb (establishes, established, establishing)
    • found verb (founds, founded, founding)
    • raise verb (raises, raised, raising)
    • lay the foundations verb (lays the foundations, laid the foundations, laying the foundations)
    • ground verb (grounds, grounded, grounding)
    • tune verb (tunes, tuned, tuning)
  2. instellen (afstemmen)
    to adjust
    • adjust verb (adjusts, adjusted, adjusting)

Conjugations for instellen:

o.t.t.
  1. stel in
  2. stelt in
  3. stelt in
  4. stellen in
  5. stellen in
  6. stellen in
o.v.t.
  1. stelde in
  2. stelde in
  3. stelde in
  4. stelden in
  5. stelden in
  6. stelden in
v.t.t.
  1. heb ingesteld
  2. hebt ingesteld
  3. heeft ingesteld
  4. hebben ingesteld
  5. hebben ingesteld
  6. hebben ingesteld
v.v.t.
  1. had ingesteld
  2. had ingesteld
  3. had ingesteld
  4. hadden ingesteld
  5. hadden ingesteld
  6. hadden ingesteld
o.t.t.t.
  1. zal instellen
  2. zult instellen
  3. zal instellen
  4. zullen instellen
  5. zullen instellen
  6. zullen instellen
o.v.t.t.
  1. zou instellen
  2. zou instellen
  3. zou instellen
  4. zouden instellen
  5. zouden instellen
  6. zouden instellen
en verder
  1. ben ingesteld
  2. bent ingesteld
  3. is ingesteld
  4. zijn ingesteld
  5. zijn ingesteld
  6. zijn ingesteld
diversen
  1. stel in!
  2. stelt in!
  3. ingesteld
  4. instellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

instellen [znw.] noun

  1. instellen (afregelen; ijken)
    the calibration; the adjusting; the gauging
  2. instellen (inregelen; afstemmen; regelen; afstellen)
    the tuning

Translation Matrix for instellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
adjusting afregelen; ijken; instellen afstelling; afstemmen; afstemming
calibration afregelen; ijken; instellen ijk; ijking; kalibrering; maatverdeling; schaalverdeling
gauging afregelen; ijken; instellen ijk; ijking; omtrent een idee; peiling
ground aarde; aardkorst; afweging; bodem; bodemoppervlak; bouwterrein; gebied; gemalen; grond; kavel; overdenking; overweging; perceel; terrein; vermalen; vloer
raise aankweken; doen voorttelen; fokken
tune deun; deuntje; melodie; wijs; wijsje
tuning afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen afstelling; afstemmen; afstemming; inregeling; instelling; instelling op
VerbRelated TranslationsOther Translations
adjust afstemmen; instellen aanpassen; afstellen; afstemmen; bijstellen; bijsturen; ding rechtzetten; regelen; zich aanpassen; zich schikken; zich voegen; zich voegen naar
establish instellen; invoeren; oprichten; stichten aanstellen; benoemen; bepalen; bouwen; constateren; construeren; determineren; installeren; koloniseren; oprichten; optrekken; overeindzetten; settelen; vaststellen; vestigen
found instellen; invoeren; oprichten; stichten funderen; koloniseren; onderbouwen; onderheien; settelen; vestigen
ground instellen; invoeren; oprichten; stichten aarden; funderen; gronden; hameren; kloppen met een hamer; koloniseren; onderbouwen; onderheien; settelen; vestigen
lay the foundations instellen; invoeren; oprichten; stichten funderen; gronden; grondvesten; koloniseren; settelen; vestigen
raise instellen; invoeren; oprichten; stichten aankaarten; aansnijden; aanvoeren; bezweren; bouwen; construeren; ding rechtzetten; entameren; fokken; grootbrengen; heffen; hijsen; hoger maken; jezelf opwerken; kweken; naar boven tillen; naar voren brengen; naarbovendragen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogbrengen; omhooghalen; omhoogheffen; op tafel leggen; opfokken; ophalen; opheffen; ophijsen; ophogen; opperen; oprichten; optrekken; opvoeden; opwerken; opwerpen; overeindzetten; poneren; rechtop zetten; slangen bezweren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verhogen; vooruitkomen; vormen; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan
tune instellen; invoeren; oprichten; stichten afstellen; afstemmen; bijstellen; opvoeren; regelen; vergroten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
found aangetroffen; gevonden; onbedekt

Related Definitions for "instellen":

  1. klaarmaken voor gebruik1
    • is de videorecorder al ingesteld?1
  2. tot stand brengen, maken1
    • er werd een feestcommissie ingesteld1
  3. verwachten dat het gebeurt1
    • we hadden ons helemaal op een overwinning ingesteld1

Wiktionary Translations for instellen:

instellen
verb
  1. het op juiste wijze afregelen van een toestel
    • instellenset
  2. het in het leven roepen van een organisatie
instellen
verb
  1. to adjust
  2. To insert extra ticks or skip some ticks of a clock to slowly correct its time

Cross Translation:
FromToVia
instellen prepare einstellen — (reflexiv) sich auf etwas vorbereiten
instellen adjust einstellenTechnik: justieren
instellen join; assemble; link together; link up; put together; build; compose; construct; draught; combine; connect; unite; add; append joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.