Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. inwerkend:
  2. inwerken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inwerkend from Dutch to English

inwerkend:

inwerkend adj

  1. inwerkend (inbijtend; bijtend; invretend)

Translation Matrix for inwerkend:

NounRelated TranslationsOther Translations
biting bijten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
biting bijtend; inbijtend; invretend; inwerkend bijtend; bijtende; doordringend; fel; gemeen; gevat; scherp; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; uitgeslapen
corrosive bijtend; inbijtend; invretend; inwerkend
ModifierRelated TranslationsOther Translations
corroding bijtend; inbijtend; invretend; inwerkend

inwerken:

inwerken verb (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)

  1. inwerken
    to affect
    – have an effect upon 1
    • affect verb (affects, affected, affecting)
      • Will the new rules affect me?1
  2. inwerken (voorbereiden op; prepareren)
    to introduce; to prepare
    • introduce verb (introduces, introduced, introducing)
    • prepare verb (prepares, prepared, preparing)

Conjugations for inwerken:

o.t.t.
  1. werk in
  2. werkt in
  3. werkt in
  4. werken in
  5. werken in
  6. werken in
o.v.t.
  1. werkte in
  2. werkte in
  3. werkte in
  4. werkten in
  5. werkten in
  6. werkten in
v.t.t.
  1. ben ingewerkt
  2. bent ingewerkt
  3. is ingewerkt
  4. zijn ingewerkt
  5. zijn ingewerkt
  6. zijn ingewerkt
v.v.t.
  1. was ingewerkt
  2. was ingewerkt
  3. was ingewerkt
  4. waren ingewerkt
  5. waren ingewerkt
  6. waren ingewerkt
o.t.t.t.
  1. zal inwerken
  2. zult inwerken
  3. zal inwerken
  4. zullen inwerken
  5. zullen inwerken
  6. zullen inwerken
o.v.t.t.
  1. zou inwerken
  2. zou inwerken
  3. zou inwerken
  4. zouden inwerken
  5. zouden inwerken
  6. zouden inwerken
diversen
  1. werk in!
  2. werkt in!
  3. ingewerkt
  4. inwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inwerken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
affect inwerken aangaan; belang inboezemen; beroeren; betreffen; beïnvloeden; ontroeren; raken; slaan op; treffen; zorg inboezemen
introduce inwerken; prepareren; voorbereiden op aandragen; aanvoeren; inbrengen; inleiden; introduceren; invoegen; kennis laten maken; naar voren brengen; openen; opperen; poneren; stellen; voorstellen
prepare inwerken; prepareren; voorbereiden op bereiden; bijbrengen; brouwen; doceren; gereed maken; gereedmaken; iets toebereiden; in het leven roepen; inlichten; klaarmaken; maken; onderrichten; onderwijzen; prepareren; scheppen; toebereiden; toerusten; uitrusten; voorbereiden; voorbereiding treffen; voorbereidingen treffen; voorbewerken; voorlichten; voorwerken; zich uitrusten

Wiktionary Translations for inwerken:

inwerken
verb
  1. to influence