Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. kazen:


Dutch

Detailed Translations for kazend from Dutch to English

kazen:

kazen verb (kaas, kaast, kaasde, kaasden, gekaasd)

  1. kazen
    to coagulate; to curdle
    • coagulate verb (coagulates, coagulated, coagulating)
    • curdle verb (curdles, curdled, curdling)

Conjugations for kazen:

o.t.t.
  1. kaas
  2. kaast
  3. kaast
  4. kazen
  5. kazen
  6. kazen
o.v.t.
  1. kaasde
  2. kaasde
  3. kaasde
  4. kaasden
  5. kaasden
  6. kaasden
v.t.t.
  1. heb gekaasd
  2. hebt gekaasd
  3. heeft gekaasd
  4. hebben gekaasd
  5. hebben gekaasd
  6. hebben gekaasd
v.v.t.
  1. had gekaasd
  2. had gekaasd
  3. had gekaasd
  4. hadden gekaasd
  5. hadden gekaasd
  6. hadden gekaasd
o.t.t.t.
  1. zal kazen
  2. zult kazen
  3. zal kazen
  4. zullen kazen
  5. zullen kazen
  6. zullen kazen
o.v.t.t.
  1. zou kazen
  2. zou kazen
  3. zou kazen
  4. zouden kazen
  5. zouden kazen
  6. zouden kazen
diversen
  1. kaas!
  2. kaast!
  3. gekaasd
  4. kazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kazen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
coagulate kazen klonteren; opstijven; stijf worden; stremmen
curdle kazen klonteren; opstijven

Related Words for "kazen":


External Machine Translations: