Dutch
Detailed Translations for knisperen from Dutch to English
knisperen:
-
knisperen (ritselen)
Conjugations for knisperen:
o.t.t.
- knisper
- knispert
- knispert
- knisperen
- knisperen
- knisperen
o.v.t.
- knisperde
- knisperde
- knisperde
- knisperden
- knisperden
- knisperden
v.t.t.
- heb geknisperd
- hebt geknisperd
- heeft geknisperd
- hebben geknisperd
- hebben geknisperd
- hebben geknisperd
v.v.t.
- had geknisperd
- had geknisperd
- had geknisperd
- hadden geknisperd
- hadden geknisperd
- hadden geknisperd
o.t.t.t.
- zal knisperen
- zult knisperen
- zal knisperen
- zullen knisperen
- zullen knisperen
- zullen knisperen
o.v.t.t.
- zou knisperen
- zou knisperen
- zou knisperen
- zouden knisperen
- zouden knisperen
- zouden knisperen
diversen
- knisper!
- knispert!
- geknisperd
- knisperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for knisperen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
rustle | geritsel; geruis; ritseling; ruis | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
rustle | knisperen; ritselen | fluisteren; lispelen; ruisen; sissen; suizelen; suizen; zacht ruisen |