Dutch
Detailed Translations for majoreren from Dutch to English
majoreren:
-
majoreren
Conjugations for majoreren:
o.t.t.
- majoreer
- majoreert
- majoreert
- majoreren
- majoreren
- majoreren
o.v.t.
- majoreerde
- majoreerde
- majoreerde
- majoreerden
- majoreerden
- majoreerden
v.t.t.
- heb gemajoreerd
- hebt gemajoreerd
- heeft gemajoreerd
- hebben gemajoreerd
- hebben gemajoreerd
- hebben gemajoreerd
v.v.t.
- had gemajoreerd
- had gemajoreerd
- had gemajoreerd
- hadden gemajoreerd
- hadden gemajoreerd
- hadden gemajoreerd
o.t.t.t.
- zal majoreren
- zult majoreren
- zal majoreren
- zullen majoreren
- zullen majoreren
- zullen majoreren
o.v.t.t.
- zou majoreren
- zou majoreren
- zou majoreren
- zouden majoreren
- zouden majoreren
- zouden majoreren
diversen
- majoreer!
- majoreert!
- gemajoreerd
- majorerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for majoreren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
majorate | majoreren |