Summary


Dutch

Detailed Translations for momentum from Dutch to English

momentum:

momentum [znw.] noun

  1. momentum (daadkracht; esprit; energie; )
    the thoroughness; the energy; the momentum; the impetus; the strength; the spunk; the spirit; the jenever; the drive; the gin; the soul

Translation Matrix for momentum:

NounRelated TranslationsOther Translations
drive aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust aandrift; aandrijving; autorijden; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; excursie; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing
energy aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
gin aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
impetus aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; impuls; prikkel; stimulans; stuwkracht; voortstuwing
jenever aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust jajem; jenever
momentum aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; impuls; prikkel; stimulans; stuwkracht; voortstuwing; voortvarendheid
soul aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust aard; geaardheid; gemoed; inborst; innerlijk; inslag; karakter; mentaliteit; natuur; psyche; ziel
spirit aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust gedistilleerde drank; gestookte alcohol; innerlijk; psyche; spiritus
spunk aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
strength aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; energie; felheid; fermheid; fiksheid; flinkheid; forsheid; geweld; kracht; macht; spierkracht; sterke kant; sterke zijde; sterkte; stevigheid; vastberadenheid; vermogen
thoroughness aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust betrouwbaarheid; degelijkheid; deugdelijkheid; doortastendheid; gedegenheid; goede kwaliteit; grondigheid; soliditeit; stevigheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
drive aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden