Dutch
Detailed Translations for moraliseren from Dutch to English
moraliseren:
-
moraliseren (zedenpreken)
Conjugations for moraliseren:
o.t.t.
- moraliseer
- moraliseert
- moraliseert
- moraliseren
- moraliseren
- moraliseren
o.v.t.
- moraliseerde
- moraliseerde
- moraliseerde
- moraliseerden
- moraliseerden
- moraliseerden
v.t.t.
- heb gemoraliseerd
- hebt gemoraliseerd
- heeft gemoraliseerd
- hebben gemoraliseerd
- hebben gemoraliseerd
- hebben gemoraliseerd
v.v.t.
- had gemoraliseerd
- had gemoraliseerd
- had gemoraliseerd
- hadden gemoraliseerd
- hadden gemoraliseerd
- hadden gemoraliseerd
o.t.t.t.
- zal moraliseren
- zult moraliseren
- zal moraliseren
- zullen moraliseren
- zullen moraliseren
- zullen moraliseren
o.v.t.t.
- zou moraliseren
- zou moraliseren
- zou moraliseren
- zouden moraliseren
- zouden moraliseren
- zouden moraliseren
diversen
- moraliseer!
- moraliseert!
- gemoraliseerd
- moraliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for moraliseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
moralise | moraliseren; zedenpreken | |
moralize | moraliseren; zedenpreken | |
point a moral | moraliseren; zedenpreken |
Wiktionary Translations for moraliseren:
moraliseren
verb
-
to furnish with moral lessons