Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. nabij:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for nabij from Dutch to English

nabij:


Translation Matrix for nabij:

VerbRelated TranslationsOther Translations
close afsluiten; dichtdoen; dichten; dichtgaan; dichtmaken; dichtstoppen; dichtvallen; sluiten; stoppen; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; zich sluiten
AdverbRelated TranslationsOther Translations
close dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij
close by dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij
close to dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij bij de
near dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij
ModifierRelated TranslationsOther Translations
close bedompt; benauwd; drukkend; effen; egaal; eindig; gehecht; gelijk; geslepen; glad; muf; plat; rakelings; strak; ternauwernood; vergankelijk; verknocht; vlak; vlakuit; voorbijgaand
close by effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; nabije; plat; strak; vlak; vlakuit
near nabije
nearby dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij

Related Words for "nabij":


Wiktionary Translations for nabij:

nabij
adjective
  1. zich in de onmiddellijke omgeving bevindend
nabij
adjective
  1. near, close by
  2. physically close
adverb
  1. In a time, place or sequence closest or following
  2. close to
  3. having a small intervening distance with regard to something
en-prep
  1. in close proximity to

Cross Translation:
FromToVia
nabij near; close; nearby; about; closely; contiguously près — À petite distance ou à peu de temps.
nabij verse; toward; towards; to; around; in the vicinity; at about vers — (term, surtout au pluriel) suite de mots rythmer selon la quantité, l’accentuation, le nombre des syllabes ou le retour de la rime.

External Machine Translations: