Dutch
Detailed Translations for nethouden from Dutch to English
nethouden:
-
nethouden (schoonhouden; knaphouden)
to keep clean
Conjugations for nethouden:
o.t.t.
- houd net
- houdt net
- houdt net
- houden net
- houden net
- houden net
o.v.t.
- hield net
- hield net
- hield net
- hielden net
- hielden net
- hielden net
v.t.t.
- heb netgehouden
- hebt netgehouden
- heeft netgehouden
- hebben netgehouden
- hebben netgehouden
- hebben netgehouden
v.v.t.
- had netgehouden
- had netgehouden
- had netgehouden
- hadden netgehouden
- hadden netgehouden
- hadden netgehouden
o.t.t.t.
- zal nethouden
- zult nethouden
- zal nethouden
- zullen nethouden
- zullen nethouden
- zullen nethouden
o.v.t.t.
- zou nethouden
- zou nethouden
- zou nethouden
- zouden nethouden
- zouden nethouden
- zouden nethouden
en verder
- is netgehouden
- zijn netgehouden
diversen
- houd net!
- houdt net!
- netgehouden
- nethoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for nethouden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
keep clean | knaphouden; nethouden; schoonhouden | proper houden |