Dutch

Detailed Translations for nurkse from Dutch to English

nurks:


Translation Matrix for nurks:

NounRelated TranslationsOther Translations
complaining beklag; gekanker; geklaag; gemekker; klacht indienen
grumbling gebrom; gegrom; gemopper; gepruttel; gesputter
lamenting gehuil; gejank; geween
nagging gedram; gemekker; gepest; geplaag; gezanik; gezeur; pesterij; plagerij
sulky sulky
wailing gehuil; gejammer; gejank; geweeklaag; geween
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
bad-tempered gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar
cantankerous chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; nors; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
capricious chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd grillig; nukkig; onberekenbaar; onvoorspelbaar; willekeurig; wispelturig
complaining chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd beklagend; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagelijk; klagend; klagerig; lamenterend; negatief; weeklagend; zeurderig
crabbed chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; nors; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
crusty chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; nors; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
gruff chagrijnig; gemelijk; knorrig; korzelig; nors; nurks; stuurs; wrevelig aangebrand; gevoelig; humeurig; korzelig; lichtgeraakt
grumbling chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd brommerig; brommmerig; mopperig
grumpy chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; nors; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; wrevelig aangebrand; bokkig; brommerig; brommmerig; dwars; gevoelig; humeurig; koppig; korzelig; lichtgeraakt; mopperig; stijfhoofdig; weerbarstig; weerspannig
lamenting chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagelijk; klagend; klagerig; lamenterend; weeklagend
moody chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; wrevelig naargeestig; somber; triest; troosteloos; zwaarmoedig
nagging chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks tergend; treiterig
rigid chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks harkerig; houterig; onbuigzaam; onverzettelijk; star; stijf; stijfjes; stijfkoppig; stijve; strak; stram; stroef; stug; taai; verstard; verstijfd
sulky gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig brommerig; mopperig; pruilerig
sullen chagrijnig; gemelijk; knorrig; korzelig; nors; nurks; stuurs; wrevelig aangebrand; bokkig; dwars; gevoelig; grimmig; humeurig; koppig; korzelig; lichtgeraakt; stijfhoofdig; verbeten; weerbarstig; weerspannig
surly chagrijnig; gemelijk; knorrig; korzelig; nors; nurks; stuurs; wrevelig aangebrand; bokkig; dwars; gevoelig; humeurig; koppig; korzelig; lichtgeraakt; stijfhoofdig; weerbarstig; weerspannig
wailing chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagerig
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bad tempered chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
peevish chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; wrevelig chagrijnig; kregelig; kribbig; narrig
stiff gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig ferm; fiks; flink; harkerig; hartig; houterig; krukkig; lastig; moeilijk; niet makkelijk; onbeholpen; ongemakkelijk; onhandig; pittig; pittig gesprek; schutterig; slungelig; star; stevig; stijf; stijfjes; stijve; straf; strak; stram; stroef; stumperig; stuntelig; sukkelig; verstard; zwaar

Related Words for "nurks":

  • nurksheid, nurkse

Wiktionary Translations for nurks:


Cross Translation:
FromToVia
nurks grumpy bougon — (familier, fr) Qui a tendance à bougonner.
nurks grumpy grognon — Qui grogner. — usage N’a pas de féminin quand il s’applique aux personnes.
nurks moody; dull; dreary; dismal maussade — D’humeur chagrin ; sombre ; ombrageux ; morose ; renfrogné.
nurks cantankerous; surly; irascible; disagreeable quinteux — Qui est fantasque, qui est sujet à des quintes, à des accès de mauvaise humeur.