Dutch
Detailed Translations for opbranden from Dutch to English
opbranden:
-
opbranden (uitbranden)
Conjugations for opbranden:
o.t.t.
- brand op
- brandt op
- brandt op
- branden op
- branden op
- branden op
o.v.t.
- brandde op
- brandde op
- brandde op
- brandden op
- brandden op
- brandden op
v.t.t.
- heb opgebrand
- hebt opgebrand
- heeft opgebrand
- hebben opgebrand
- hebben opgebrand
- hebben opgebrand
v.v.t.
- had opgebrand
- had opgebrand
- had opgebrand
- hadden opgebrand
- hadden opgebrand
- hadden opgebrand
o.t.t.t.
- zal opbranden
- zult opbranden
- zal opbranden
- zullen opbranden
- zullen opbranden
- zullen opbranden
o.v.t.t.
- zou opbranden
- zou opbranden
- zou opbranden
- zouden opbranden
- zouden opbranden
- zouden opbranden
en verder
- ben opgebrand
- bent opgebrand
- is opgebrand
- zijn opgebrand
- zijn opgebrand
- zijn opgebrand
diversen
- brand op!
- brandt op!
- opgebrand
- opbrandend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opbranden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
burn out | opbranden; uitbranden | afbranden; doorbranden; leegbranden; platbranden; uitbranden; uitrazen; uitwoeden |
External Machine Translations: