Dutch
Detailed Translations for opgeschrokken from Dutch to English
opgeschrokken:
Translation Matrix for opgeschrokken:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
startled | opgeschrokken |
opschrikken:
-
opschrikken
to be startled
Conjugations for opschrikken:
o.t.t.
- schrik op
- schrikt op
- schrikt op
- schrikken op
- schrikken op
- schrikken op
o.v.t.
- schrok op
- schrok op
- schrok op
- schrokken op
- schrokken op
- schrokken op
v.t.t.
- heb opgeschrokken
- hebt opgeschrokken
- heeft opgeschrokken
- hebben opgeschrokken
- hebben opgeschrokken
- hebben opgeschrokken
v.v.t.
- had opgeschrokken
- had opgeschrokken
- had opgeschrokken
- hadden opgeschrokken
- hadden opgeschrokken
- hadden opgeschrokken
o.t.t.t.
- zal opschrikken
- zult opschrikken
- zal opschrikken
- zullen opschrikken
- zullen opschrikken
- zullen opschrikken
o.v.t.t.
- zou opschrikken
- zou opschrikken
- zou opschrikken
- zouden opschrikken
- zouden opschrikken
- zouden opschrikken
en verder
- ben opgeschrokken
- bent opgeschrokken
- is opgeschrokken
- zijn opgeschrokken
- zijn opgeschrokken
- zijn opgeschrokken
diversen
- schrik op!
- schrikt op!
- opgeschrokken
- opschrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opschrikken
the being startled
Translation Matrix for opschrikken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
being startled | opschrikken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
be startled | opschrikken |
Wiktionary Translations for opschrikken:
opschrikken
verb
-
react to a sudden stimulus by jerking the body violently
-
to jerk suddenly in surprise